ECLI:NL:HR:2014:1079

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 mei 2014
Publicatiedatum
8 mei 2014
Zaaknummer
13/01303
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van een Portugees testament in het kader van het Nederlandse erfrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 mei 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de uitleg van een Portugees testament. De zaak betreft de eisers, [eiser 1], [eiseres 2], en [eiseres 3], die in cassatie zijn gegaan tegen een arrest van het gerechtshof te ’s-Gravenhage. Dit arrest volgde op eerdere vonnissen van de rechtbank Rotterdam en had betrekking op de vraag of de herroepingsclausule in het Portugees testament een duidelijke zin mist in het licht van een eerder opgesteld Nederlands testament. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat de klachten van de eisers niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, wat inhoudt dat er geen nadere motivering nodig is, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep van de eisers verworpen en hen veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verweerster zijn begroot op € 380,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Deze uitspraak is gedaan door vice-president E.J. Numann en de overige raadsheren, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

9 mei 2014
Eerste Kamer
nr. 13/01303
LZ/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [eiser 1],
2. [eiseres 2],
3. [eiseres 3],
allen wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. H.J.W. Alt,
t e g e n
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. R.F. Thunnissen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] c.s. en [verweerster].

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 332696/HA ZA 09-1668 van de rechtbank Rotterdam van 20 januari 2010 en 8 september 2010;
b. het arrest in de zaak 200.077.239/01 van het gerechtshof te ’s-Gravenhage van 13 november 2012.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerster] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [eiser] c.s. heeft bij brief van 4 april 2014 op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op € 380,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, A.H.T. Heisterkamp, C.E. Drion en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president E.J. Numann op
9 mei 2014.