In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 mei 2014 uitspraak gedaan over het beroep in cassatie van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland. De Rechtbank had op 16 juli 2013 uitspraak gedaan over het verzet van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2010. De Hoge Raad heeft beoordeeld of het beroep in cassatie ontvankelijk was.
De Hoge Raad constateerde dat het beroepschrift in cassatie niet tijdig was ingediend. Volgens artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet een beroepschrift binnen zes weken na verzending van de uitspraak worden ingediend. In dit geval was het beroepschrift pas op 15 januari 2014 ontvangen, terwijl de termijn op 27 augustus 2013 was verstreken. De griffier van de Hoge Raad had belanghebbende in de gelegenheid gesteld om te verklaren waarom de termijn was overschreden, maar de door belanghebbende aangevoerde redenen werden niet als voldoende geacht.
Gelet op deze bevindingen heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. Tevens zijn er geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, samen met de raadsheren M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, en is openbaar uitgesproken op 2 mei 2014.