Uitspraak
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid
4.Beslissing
2 mei 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 mei 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure waarbij verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.J.Ph. Dietz de Loos, beroep heeft ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. Het hof had eerder op 18 februari 2014 uitspraak gedaan in een insolventiezaak, die voortvloeide uit een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 4 december 2013. De Hoge Raad verwijst naar deze eerdere uitspraken in zijn beoordeling van de ontvankelijkheid van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal heeft in zijn standpunt aangegeven dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard dient te worden op grond van artikel 80a lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). De Hoge Raad heeft deze argumentatie gevolgd en geconcludeerd dat de klachten van verzoeker geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit is gebaseerd op de overweging dat verzoeker klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, en dat de aangevoerde klachten niet tot cassatie kunnen leiden.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad besloten om het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren, waarmee de eerdere uitspraken van de lagere rechters in stand blijven. Dit arrest is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot, en is een belangrijke uitspraak in het kader van de ontvankelijkheid van cassatieberoepen in het civiele recht, met name in insolventiezaken.