ECLI:NL:HR:2014:1071

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 mei 2014
Publicatiedatum
1 mei 2014
Zaaknummer
14/01056
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over niet-ontvankelijkheid van beroep in verband met onvoldoende belang

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 mei 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure waarbij verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.J.Ph. Dietz de Loos, beroep heeft ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. Het hof had eerder op 18 februari 2014 uitspraak gedaan in een insolventiezaak, die voortvloeide uit een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 4 december 2013. De Hoge Raad verwijst naar deze eerdere uitspraken in zijn beoordeling van de ontvankelijkheid van het cassatieberoep.

De Procureur-Generaal heeft in zijn standpunt aangegeven dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard dient te worden op grond van artikel 80a lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). De Hoge Raad heeft deze argumentatie gevolgd en geconcludeerd dat de klachten van verzoeker geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit is gebaseerd op de overweging dat verzoeker klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, en dat de aangevoerde klachten niet tot cassatie kunnen leiden.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad besloten om het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren, waarmee de eerdere uitspraken van de lagere rechters in stand blijven. Dit arrest is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot, en is een belangrijke uitspraak in het kader van de ontvankelijkheid van cassatieberoepen in het civiele recht, met name in insolventiezaken.

Uitspraak

2 mei 2014
Eerste Kamer
nr. 14/01056
EV/TT
Hoge Raad der Nederlanden
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos.
Verzoeker zal hierna ook worden aangeduid als [verzoeker].

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak met het insolventienummer C/13/11/701-R van de rechtbank Amsterdam van 4 december 2013;
b. het arrest in de zaak 200.138.634/01 van het gerechtshof Amsterdam van 18 februari 2014.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring op grond van art. 80a lid 1 RO.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 3).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
2 mei 2014.