ECLI:NL:HR:2014:1069

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 mei 2014
Publicatiedatum
1 mei 2014
Zaaknummer
14/01060
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de schuldsaneringsregeling zonder schone lei en de informatieve verplichtingen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 mei 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft een verzoeker die in het kader van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP) een beroep in cassatie heeft ingesteld tegen een eerder arrest van het hof. Het hof had op 18 februari 2014 geoordeeld over de beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de verzoeker zonder het toekennen van een schone lei. De Hoge Raad verwijst naar de relevante feiten en eerdere uitspraken, waaronder het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 18 december 2013.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat de klachten van de verzoeker geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het standpunt van de Procureur-Generaal, die stelde dat de verzoeker klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft daarbij artikel 80a lid 1 van de Rechtsvordering (RO) in overweging genomen, dat bepaalt dat een cassatieberoep niet-ontvankelijk kan worden verklaard indien de belanghebbende niet kan aantonen dat hij bij de uitspraak van het hof belang heeft.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard, waarmee de beslissing van het gerechtshof in stand blijft. Dit arrest benadrukt het belang van de informatieve verplichtingen van de verzoeker in het kader van de WSNP en de voorwaarden waaronder een schone lei kan worden verkregen. De uitspraak is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.

Uitspraak

2 mei 2014
Eerste Kamer
nr. 14/01060
EV/LH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos.
Verzoeker zal hierna ook worden aangeduid als [verzoeker].

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak met het insolventienummer C/13/10/652-R van de rechtbank Amsterdam van 18 december 2013;
b. het arrest in de zaak 200.139.385/01 van het gerechtshof Amsterdam van 18 februari 2014.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring op grond van art. 80a lid 1 RO.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 4-6).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.A. Streefkerk, als voorzitter, G. Snijders en M.V. Polak en in het openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot op
2 mei 2014.