ECLI:NL:HR:2014:1034

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 mei 2014
Publicatiedatum
29 april 2014
Zaaknummer
13/04891
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over navorderingsaanslagen bij kwade trouw inzake inkomsten uit hennepstekkerij

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 mei 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. De belanghebbende had inkomsten uit een hennepstekkerij verzwegen in zijn aangifte, wat leidde tot een navorderingsaanslag door de Inspecteur. De Inspecteur had echter twee keer een navorderingsaanslag opgelegd op basis van hetzelfde proces-verbaal van de politie. De centrale vraag was of de Inspecteur rechtmatig een tweede navorderingsaanslag kon opleggen, gezien de kwade trouw van de belanghebbende.

De Hoge Raad oordeelde dat de belanghebbende te kwader trouw was met betrekking tot het niet aangeven van de inkomsten uit de hennepstekkerij. De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof dat de onzorgvuldigheid van de Inspecteur bij het opleggen van de tweede navorderingsaanslagen niet in de weg stond aan het herstel van de eerste navorderingsaanslagen, gezien de kwade trouw van de belanghebbende. De Hoge Raad oordeelde dat het eerste middel van de belanghebbende, dat betoogde dat de Inspecteur geen tweede navorderingsaanslagen mocht opleggen op basis van feiten die al bekend waren bij de eerste aanslagen, faalde. De middelen van de belanghebbende konden voor het overige niet tot cassatie leiden.

De Hoge Raad besloot dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten en verklaarde het beroep in cassatie ongegrond. Dit arrest is gewezen door de raadsheer P.M.F. van Loon als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2014.

Uitspraak

2 mei 2014
nr. 13/04891
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Den Haagvan 8 oktober 2013, nrs. BK‑12/00424 en 12/00425, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank te ’s-Gravenhage (nrs. AWB 11/9419, 11/9420, 12/1062 en 12/1063) betreffende de aan belanghebbende over de jaren 2006 en 2007 opgelegde navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

2.Beoordeling van de middelen

2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
De Inspecteur heeft op grond van een door de politie opgesteld proces-verbaal navorderingsaanslagen aan belanghebbende opgelegd over de jaren 2006 en 2007 in verband met niet aangegeven inkomsten uit een hennepstekkerij. Daarbij heeft de Inspecteur niet onderkend dat de berekening in het politierapport abusievelijk uitgaat van 1 hok terwijl er 2 hokken waren waarin stekken werden gekweekt. De Inspecteur heeft vervolgens over de jaren 2006 en 2007 opnieuw navorderingsaanslagen opgelegd (hierna: de tweede navorderingsaanslagen).
2.2.
Voor het Hof was onder meer in geschil of de Inspecteur de tweede navorderingsaanslagen mocht opleggen.
2.3.
Het Hof heeft in cassatie onbestreden geoordeeld dat belanghebbende te kwader trouw was ter zake van het niet aangeven van de inkomsten die zijn verkregen uit de hennepstekkerij. Door bij het opleggen van de tweede navorderingsaanslagen niet met de vereiste zorgvuldigheid kennis te nemen van de inhoud van het door de politie opgestelde proces-verbaal heeft de Inspecteur weliswaar onzorgvuldig gehandeld, maar deze onzorgvuldigheid staat niet aan een herstel door middel van de eerste navorderingsaanslagen in de weg gezien belanghebbendes kwade trouw, aldus het Hof.
2.4.1.
Het eerste middel betoogt onder meer dat een feit dat de Inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend kon zijn ten tijde van het opleggen van de eerste navorderingsaanslagen, niet ten grondslag mag worden gelegd aan de tweede navorderingsaanslagen. Het middel faalt in zoverre. Omdat belanghebbende ook ter zake van het feit dat aan de tweede navorderingsaanslagen ten grondslag ligt te kwader trouw is, staat een ambtelijk verzuim van de Inspecteur niet aan het opleggen van die navorderingsaanslagen in de weg.
2.4.2.
De middelen kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer P.M.F. van Loon als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2014.