ECLI:NL:HR:2014:1003

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 april 2014
Publicatiedatum
24 april 2014
Zaaknummer
13/03200
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huwelijksvermogensrecht en vernietigbaarheid van huwelijkse voorwaarden bij wilsgebrek

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 april 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende huwelijkse voorwaarden en de vraag of deze vernietigbaar zijn wegens wilsgebrek. De verzoekster, een vrouw, heeft cassatie ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof Den Haag. De vrouw stelde dat zij door haar beperkte beheersing van de Nederlandse taal niet in staat was om de huwelijkse voorwaarden volledig te begrijpen, wat zou leiden tot wilsontbreken. De man, verweerder in cassatie, heeft verzocht het beroep te verwerpen. De Advocaat-Generaal L.A.D. Keus heeft in zijn conclusie ook tot verwerping van het beroep geadviseerd.

De Hoge Raad heeft de klachten van de vrouw beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, zoals vereist onder artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Hierdoor was er geen noodzaak voor een nadere motivering van de beslissing.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de vrouw verworpen, waarmee de beschikking van het hof in stand bleef. Deze uitspraak heeft implicaties voor de interpretatie van huwelijkse voorwaarden en de eisen die gesteld worden aan de wilsvorming bij het aangaan van dergelijke overeenkomsten, vooral in situaties waarin taalbarrières een rol spelen.

Uitspraak

25 april 2014
Eerste Kamer
nr. 13/03200
EV/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. K.G.W. van Oven,
t e g e n
[de man],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaten: mrs. D. Rijpma en M.S. van der Keur.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de vrouw en de man.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikkingen in de zaak 188001 / F1 RK 02-4134 van de rechtbank Rotterdam van 21 juni 2004 en 11 juli 2012;
b. de beschikking in de zaak 200.114.825/01 van het gerechtshof Den Haag van 27 maart 2013.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van het hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De man heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot verwerping.
De advocaat van de vrouw heeft bij brief van 20 maart 2014 op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, G. Snijders en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
25 april 2014.