Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
25 april 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 april 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende huwelijkse voorwaarden en de vraag of deze vernietigbaar zijn wegens wilsgebrek. De verzoekster, een vrouw, heeft cassatie ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof Den Haag. De vrouw stelde dat zij door haar beperkte beheersing van de Nederlandse taal niet in staat was om de huwelijkse voorwaarden volledig te begrijpen, wat zou leiden tot wilsontbreken. De man, verweerder in cassatie, heeft verzocht het beroep te verwerpen. De Advocaat-Generaal L.A.D. Keus heeft in zijn conclusie ook tot verwerping van het beroep geadviseerd.
De Hoge Raad heeft de klachten van de vrouw beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, zoals vereist onder artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Hierdoor was er geen noodzaak voor een nadere motivering van de beslissing.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de vrouw verworpen, waarmee de beschikking van het hof in stand bleef. Deze uitspraak heeft implicaties voor de interpretatie van huwelijkse voorwaarden en de eisen die gesteld worden aan de wilsvorming bij het aangaan van dergelijke overeenkomsten, vooral in situaties waarin taalbarrières een rol spelen.