ECLI:NL:HR:2013:CA3759

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 september 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
13/02165
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen beschikking ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing minderjarige

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 september 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de moeder van een minderjarige. De moeder verzocht om opheffing van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van haar kind, welke maatregelen eerder waren getroffen door de rechtbank Rotterdam en bevestigd door het gerechtshof te 's-Gravenhage. De moeder was van mening dat er sprake was van schending van het beginsel van hoor en wederhoor, en dat de feitelijke grondslag voor de genomen beslissingen niet correct was. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de klachten van de moeder geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel was gebaseerd op het standpunt van de Procureur-Generaal, die stelde dat de moeder onvoldoende belang had bij het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft vervolgens het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de eerdere beslissingen van de lagere rechters in stand blijven. De uitspraak benadrukt het belang van de ontvankelijkheidseisen in cassatieprocedures, vooral in zaken die het familierecht betreffen.

Uitspraak

13 september 2013
Eerste Kamer
nr. 13/02165
RM/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. E.A.M. Brouwers-Bouwman,
t e g e n
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ROTTERDAM-RIJNMOND,
gevestigd te Rotterdam,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de moeder en de Raad.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak JE RK 12-1680 van de rechtbank Rotterdam van 7 september 2012;
b. de beschikking in de zaak 200.117.719/01 van het gerechtshof te ’s-Gravenhage van 6 februari 2013.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van het hof heeft de moeder beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Raad heeft geen verweerschrift ingediend.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van het cassatieberoep op de voet van art. 80a RO.
De advocaat van de moeder heeft bij brief van 27 juni 2013 op dit standpunt gereageerd.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 2).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp en C.E. Drion en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op
13 september 2013.