ECLI:NL:HR:2013:CA3758

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 september 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
13/02114
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen beschikking ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing minderjarige

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 september 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de moeder van een minderjarige. De moeder verzocht om opheffing van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van haar kind. De zaak was eerder behandeld door de rechtbank Rotterdam en het gerechtshof te 's-Gravenhage, die beide in hun beschikkingen de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing hadden gehandhaafd. De moeder was het niet eens met deze beslissingen en heeft daarom beroep in cassatie ingesteld.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling gekeken naar de ontvankelijkheid van het cassatieberoep. De Procureur-Generaal had in zijn standpunt aangegeven dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard moest worden op grond van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). De Hoge Raad heeft deze conclusie overgenomen en geoordeeld dat de klachten van de moeder geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit was het geval omdat de moeder klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep, of omdat de klachten niet tot cassatie konden leiden.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard, waarmee de eerdere beslissingen van de rechtbank en het hof in stand zijn gebleven. Deze uitspraak benadrukt het belang van de ontvankelijkheidseisen in cassatieprocedures en de rol van de Procureur-Generaal in dergelijke zaken.

Uitspraak

13 september 2013
Eerste Kamer
nr. 13/02114
RM/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. E.A.M. Brouwers-Bouwman,
t e g e n
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ROTTERDAM RIJNMOND,
gevestigd te Rotterdam,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de moeder en de Raad.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak 403062/JE RK 12-1680 en 412147/12-3295 van de rechtbank Rotterdam van 6 december 2012;
b. de beschikking in de zaak 200.118.560/01 van het gerechtshof te ’s-Gravenhage van 6 februari 2013.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van het hof heeft de moeder beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Raad heeft geen verweerschrift ingediend.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van het cassatieberoep op de voet van art. 80a RO.
De advocaat van de moeder heeft bij brief van 27 juni 2013 op dit standpunt gereageerd.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 2).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op
13 september 2013.