Uitspraak
wonende te [woonplaats], België,
gevestigd te Utrecht,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de middelen
4.Beslissing
12 juli 2013.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 juli 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [eiseres], wonende te [woonplaats], België, tegen de Eglise Reformee Wallonne d’Utrecht. De zaak betreft een verzoek tot openstelling van een tussentijds cassatieberoep, dat door de Hoge Raad werd afgewezen. De Hoge Raad oordeelde dat de in de middelen aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden. Dit oordeel werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), waaruit blijkt dat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Eglise Wallonne was niet verschenen in de procedure, en de advocaat van [eiseres] heeft de zaak toegelicht. De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal was om het beroep te verwerpen, en de advocaat van [eiseres] heeft hierop gereageerd. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen en [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van de Eglise Wallonne op nihil zijn begroot. Het arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.E. Drion en G. de Groot, en openbaar uitgesproken door raadsheer M.A. Loth.