In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 juli 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een verzoek tot faillietverklaring. De verzoekster, vertegenwoordigd door advocaten mr. S. Kousedghi en mr. B.J. van Dorp, heeft cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof. De verweersters, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.E.M.G. Peletier, hebben voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken van de rechtbank en het hof, waaronder een vonnis van de rechtbank Breda en een arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
De Hoge Raad heeft de klachten van de verzoekster in het principale beroep beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten geen nadere motivering behoeven, aangezien ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Hierdoor faalt het principale beroep, en komt het voorwaardelijk ingestelde incidentele beroep niet aan de orde.
De uitspraak van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken door raadsheer M.A. Loth, en de zaak is behandeld in het kader van het civiel recht en insolventierecht, met specifieke verwijzingen naar artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO) en artikelen 1 en 6 van de Faillissementswet (Fw).