Uitspraak
wonende te [woonplaats],
zetelende te ’s-Gravenhage,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid
4.Beslissing
12 juli 2013.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 juli 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een verzoek tot ontheffing van het ouderlijk gezag. De verzoekster, aangeduid als de moeder, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof. De moeder was vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. E. El-Sharkawi. De Raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden en Zuid-Holland Noord, was de verweerder in deze procedure en is niet verschenen. De Hoge Raad verwijst naar eerdere beschikkingen van de rechtbank en het hof, die aan de zaak ten grondslag liggen.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de moeder onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. Dit oordeel is gebaseerd op het standpunt van de Procureur-Generaal, die heeft gepleit voor niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep op grond van artikel 80a lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). De Hoge Raad heeft geconcludeerd dat de klachten van de moeder geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat deze klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard, waarmee de eerdere beslissingen van de lagere rechters in stand blijven. Deze beschikking is openbaar uitgesproken door raadsheer M.A. Loth, en de uitspraak is gedaan door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter, samen met de raadsheren A.H.T. Heisterkamp en C.E. Drion.