ECLI:NL:HR:2013:CA3735

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 juli 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
13/01197
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing van ouderlijk gezag in cassatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 juli 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een verzoek tot ontheffing van het ouderlijk gezag. De verzoekster, aangeduid als de moeder, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof. De moeder was vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. E. El-Sharkawi. De Raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden en Zuid-Holland Noord, was de verweerder in deze procedure en is niet verschenen. De Hoge Raad verwijst naar eerdere beschikkingen van de rechtbank en het hof, die aan de zaak ten grondslag liggen.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de moeder onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. Dit oordeel is gebaseerd op het standpunt van de Procureur-Generaal, die heeft gepleit voor niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep op grond van artikel 80a lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). De Hoge Raad heeft geconcludeerd dat de klachten van de moeder geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat deze klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard, waarmee de eerdere beslissingen van de lagere rechters in stand blijven. Deze beschikking is openbaar uitgesproken door raadsheer M.A. Loth, en de uitspraak is gedaan door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter, samen met de raadsheren A.H.T. Heisterkamp en C.E. Drion.

Uitspraak

12 juli 2013
Eerste Kamer
nr. 13/01197
EE/LZ
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. E. El-Sharkawi,
t e g e n
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, regio Haaglanden en Zuid-Holland Noord, locatie Den Haag,
zetelende te ’s-Gravenhage,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de moeder en de Raad.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
de beschikking in de zaak FA RK 12-654 van de rechtbank ’s-Gravenhage van 11 mei 2012;
de beschikking in de zaak 200.111.386/01 van het gerechtshof te ’s-Gravenhage van 12 december 2012.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van het hof heeft de moeder beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Raad heeft geen verweerschrift ingediend.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van het cassatieberoep op de voet van art. 80a RO

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 2).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet- ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president F.B. Bakels, als voorzitter, en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op
12 juli 2013.