ECLI:NL:HR:2013:CA3320

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
12/04740 B
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beschikking inzake beklag en beslag in strafrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 juni 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de Rechtbank Utrecht van 29 augustus 2012. De zaak betreft een klaagschrift van de klaagster, die de teruggave van in beslag genomen goederen vorderde. De in beslag genomen goederen omvatten onder andere geldbedragen en een voertuig. De Rechtbank had het klaagschrift ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het belang van de strafvordering zich verzet tegen de teruggave van de in beslag genomen goederen. De rechtbank baseerde haar oordeel op het feit dat er een ontnemingsprocedure tegen de belanghebbende aanhangig was, en dat het beslag noodzakelijk was voor het aantonen van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

De Hoge Raad heeft de beschikking van de Rechtbank vernietigd en de zaak terugverwezen naar de Rechtbank Utrecht. De Hoge Raad oordeelde dat het middel van de klaagster terecht was voorgesteld, en dat de ongegrondverklaring van het beklag niet in stand kon blijven. De Hoge Raad benadrukte dat de beoordeling van het klaagschrift moet plaatsvinden met inachtneming van de relevante feiten en omstandigheden, en dat het belang van de strafvordering zorgvuldig moet worden afgewogen tegen het recht op teruggave van in beslag genomen goederen.

De uitspraak van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de behandeling van beklag in strafzaken, vooral in situaties waarin beslag is gelegd in het kader van ontnemingsprocedures. De beslissing onderstreept de noodzaak voor de lagere rechters om een zorgvuldige afweging te maken tussen de belangen van de klaagster en de eisen van de strafvordering.

Uitspraak

18 juni 2013
Strafkamer
nr. S 12/04740 B
DAZ/MSP
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Utrecht van 29 augustus 2012, nummer RK 11/2257, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[Klaagster], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft mr. M.L. Plas, advocaat te Bunnik, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing van de zaak naar de Rechtbank teneinde op het bestaande beklag opnieuw te worden behandeld en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt over de ongegrondverklaring van het beklag.
2.2. De Rechtbank heeft het klaagschrift van de klaagster, strekkende tot teruggave aan haar van onder [betrokkene 1] in beslag genomen voorwerpen, ongegrond verklaard. De beschikking van de Rechtbank houdt het volgende in:
"De rechtbank heeft kennis genomen van de inhoud van het dossier in de strafzaak tegen klaagster als verdachte (...) en van voornoemd klaagschrift.
(...)
Op grond van het dossier in de strafzaak tegen klaagster dient [betrokkene 1] (hierna te noemen: belanghebbende) als belanghebbende te worden aangemerkt in de zin van artikel 552a Sv. (...)
De rechtbank gaat bij de beoordeling van het onderhavige beklag uit van de navolgende feiten en omstandigheden:
1. onder belanghebbende zijn op 19 mei 2009 in beslagen genomen: een geldbedrag van 197 euro (2 x 50 euro, 1 x 20 euro, 21 x 2 euro, 24 x 1 euro en 22 x 0,50 euro), spaargeld van de kinderen (4 x 20 euro, 3 x 10 euro, 5 x 5 euro, 11 x 2 euro, 13 x 1 euro en 9 x 0,50 euro), een geldbedrag uit de portemonnee (9 x 50 euro, 2 x 1 euro en l x 1 euro), een horloge Audemars Piquet Royal Oak Alinghi en een Peugeot 307 met kenteken [AA-00-AA];
2. belanghebbende heeft geen afstand gedaan van hetgeen in beslag is genomen;
3. klaagster stelt de eigenaresse te zijn van deze in beslag genomen goederen;
4. op de in beslag genomen goederen en geldbedragen rust conservatoir beslag ingevolge artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering ten behoeve van de procedure ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel (ontnemingsprocedure) die is aangespannen tegen belanghebbende;
5. in de ontnemingsprocedure tegen belanghebbende is nog geen (eind)beslissing genomen;
6. tegen klaagster is inmiddels ook een ontnemingsprocedure aangekondigd.
(...)
Maatstaf bij de beoordeling van het onderhavige klaagschrift is of het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van hetgeen in beslag is genomen. Nu beslag is gelegd op de voet van artikel 94a Sv is daarbij in dit geval van belang of het voortduren van het beslag nodig is voor het aantonen van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De officier heeft zich verzet tegen teruggave aan klaagster en heeft daartoe aangevoerd dat het beslag dient te worden gehandhaafd in verband met de procedures ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel tegen zowel belanghebbende als klaagster.
Hetgeen van de zijde van het openbaar ministerie is aangevoerd rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank de conclusie dat het belang van strafvordering zich in dit geval verzet tegen de teruggave van het inbeslaggenomene aan klaagster. Immers, het is niet hoogst onwaarschijnlijk te achten dat het tot een voordeelsontneming komt, zodat het beslag dient voor te duren. Het klaagschrift zal derhalve ongegrond worden verklaard."
2.3. Op de in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 6 en 7 vermelde gronden, is het middel terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank Utrecht, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 juni 2013.