ECLI:NL:HR:2013:CA3315

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
12/03562
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de nietigheid van het proces-verbaal en overschrijding van de redelijke termijn in strafzaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 juni 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 24 augustus 2011 bij verstek was gewezen. De verdachte, geboren in 1975, had beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door mr. M. de Kock-Molendijk, advocaat te Rotterdam. De Advocaat-Generaal P.C. Vegter concludeerde dat er een inbreuk was gemaakt op het recht van de verdachte om binnen een redelijke termijn te worden berecht, zoals gegarandeerd door artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Deze verdragsschending werd echter als voldoende gecompenseerd beschouwd door de enkele vaststelling ervan, wat leidde tot de verwerping van het beroep.

De Hoge Raad beoordeelde twee middelen. Het eerste middel betrof de klacht dat het proces-verbaal van de terechtzitting niet overeenkomstig artikel 327 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) was vastgesteld en ondertekend door de raadsheer die het mondeling arrest had gewezen. De Hoge Raad oordeelde dat deze omstandigheid niet tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting en de daaropvolgende uitspraak leidde, zoals eerder was uiteengezet in HR NJ 2012/324.

Het tweede middel betrof de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, omdat de stukken te laat door het Hof waren ingezonden. De Hoge Raad oordeelde dat, gezien de niet-ontvankelijkheid van de verdachte in zijn hoger beroep, er in cassatie geen plaats was voor (partiële) vernietiging van het vonnis en strafvermindering. De Hoge Raad concludeerde dat de redelijke termijn was overschreden, maar verwerpt uiteindelijk het beroep.

Uitspraak

18 juni 2013
Strafkamer
nr. S 12/03562
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 24 augustus 2011, nummer 22/003289-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M. de Kock-Molendijk, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad zal constateren dat in cassatie een inbreuk is gemaakt op het in art. 6, eerste lid, EVRM gegarandeerde recht van de verdachte om binnen een redelijke termijn te worden berecht en zal vaststellen dat de verdragsschending voldoende is gecompenseerd met de enkele vaststelling ervan, en tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt dat het proces-verbaal van de terechtzitting van de enkelvoudige kamer van het Hof van 24 augustus 2011, inhoudende "Dit proces-verbaal is bij ontstentenis van de voorzitter door de griffier vastgesteld en ondertekend, alsmede gezien en akkoord bevonden door de senior raadsheer D.J.C. van den Broek" niet overeenkomstig art. 327 Sv is vastgesteld en ondertekend door mr. L.A.J.M. van Dijk, de raadsheer die het mondeling arrest heeft gewezen, welk verzuim tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting en de naar aanleiding daarvan gewezen uitspraak leidt.
2.2. Het middel faalt. Zoals in HR 8 mei 2012, LJN BW3692, NJ 2012/324 is uiteengezet behoeft in een geval als het onderhavige, waarin het bij verstek gewezen arrest blijkens de aantekening mondeling arrest als de beslissing van de raadsheer die over de zaak heeft geoordeeld slechts inhoudt dat de verdachte op grond van art. 416, tweede lid, Sv niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn hoger beroep, terwijl het opmaken van het proces-verbaal van de terechtzitting aanvankelijk achterwege kon worden gelaten en eerst na geruime tijd alsnog toepassing diende te worden gegeven aan de verplichting het mondeling arrest aan te tekenen in het proces-verbaal van de terechtzitting, de omstandigheid dat het proces-verbaal bij ontstentenis van de raadsheer die over de zaak heeft geoordeeld niet meer overeenkomstig art. 327 Sv door deze kon worden vastgesteld en ondertekend, niet tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting en de naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak te leiden.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden en stelt dat dit dient te leiden tot strafvermindering.
3.2. Het middel is gegrond. Aangezien in een geval als het onderhavige waarin het Hof de verdachte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn hoger beroep tegen het in eerste aanleg gewezen vonnis, in cassatie geen plaats is voor (partiële) vernietiging van dat vonnis en vermindering van de door de eerste rechter opgelegde straf, zal de Hoge Raad volstaan met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 18 juni 2013.