ECLI:NL:HR:2013:CA3312

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
12/02254 P
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over afwezigheid raadsman bij ontnemingszaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 juni 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure met zaaknummer 12/02254 P. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel tegen een betrokkene, geboren in 1970. Het Gerechtshof te Amsterdam had op 13 april 2010 een uitspraak gedaan in deze ontnemingszaak, waartegen de betrokkene in cassatie is gegaan. De advocaat van de betrokkene, mr. M.G. Vos, heeft middelen van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing naar het Gerechtshof Amsterdam voor herbehandeling.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het Hof kennelijk heeft geoordeeld dat de mededeling van de zittingsdatum aan de raadsman enkel betrekking had op de ontnemingszaak. De raadsman, mr. P.H.L.M. Souren, heeft in een faxbericht aangegeven niet ter zitting te verschijnen omdat hij niet door de betrokkene was gevolmachtigd om de verdediging te voeren. Het Hof heeft op basis van dit faxbericht aangenomen dat de raadsman ervan heeft afgezien om te verschijnen, en was niet verplicht om verder onderzoek te doen naar de afwezigheid van de raadsman.

De Hoge Raad heeft het beroep verworpen, waarbij het Hof niet onbegrijpelijk heeft geoordeeld. De beslissing van de Hoge Raad is van belang voor de rechtsontwikkeling en de rechtseenheid, maar het middel dat door de betrokkene is ingediend, leidde niet tot cassatie.

Uitspraak

18 juni 2013
Strafkamer
nr. S 12/02254 P
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 13 april 2010, nummer 23/003537-08, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[Betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. M.G. Vos, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte geen blijk heeft gegeven onderzoek te hebben gedaan naar de afwezigheid van de raadsman van de verdachte, mr. P.H.L.M. Souren, ter terechtzitting in hoger beroep van 13 april 2010.
2.2. Bij de stukken van het geding bevinden zich:
(i) een op 4 juli 2008 uitgesproken 'beslissing' van de Rechtbank Haarlem met het parketnummer 15/635310-05, waarin de betrokkene een betalingsverplichting als bedoeld in art. 36e Sr is opgelegd, en waarin is vastgesteld dat de betrokkene bij onherroepelijk vonnis van 14 november 2005 ter zake van diverse strafbare feiten is veroordeeld;
(ii) een akte met parketnummer 15/635310-05 betreffende het instellen van hoger beroep, krachtens een door de betrokkene verleende volmacht, tegen de ontnemingsuitspraak van 4 juli 2008;
(iii) het dubbel van een oproeping van de betrokkene om op dinsdag 13 april 2010 te verschijnen ter terechtzitting van het Hof, "teneinde aanwezig te zijn bij de behandeling in hoger beroep van de vordering van de officier van justitie ex artikel 36e Sr (ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel) en de daarop genomen beslissing van de arrondissementsrechtbank te Haarlem d.d. 04 juli 2008 bekend onder parketnummer 15-635310-05"; deze akte vermeldt het parketnummer 23-003537-08 en bevat de (geparafeerde) aantekening "Afschrift aan raadsman verstrekt op: 2/3";
(iv) het dubbel van een oproeping van de betrokkene om op vrijdag 16 april 2010 te verschijnen ter terechtzitting van het Hof "teneinde aanwezig te zijn bij de nadere behandeling in hoger beroep van de vordering van de officier van justitie ex artikel 36e (ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel), waarin ter terechtzitting van 13 april 2010 het onderzoek voor bepaalde tijd zal worden aangehouden", met wederom vermelding van het parketnummer 23-003537-08 en de (geparafeerde) aantekening "Afschrift aan raadsman verstrekt op: 2/3";
(v) een brief van de griffier van het Hof gedateerd 2 maart 2010, gericht aan mr. P.H.L.M. Souren, met het kenmerk
23-003537-08 en de mededeling "De inhoudelijke behandeling van de strafzaak (...) tegen [betrokkene], waarin u als raadsman/raadsvrouwe optreedt is vastgesteld op 13 april 2010 en 16 april 2010";
(vi) het dubbel van een intrekking van de tot de betrokkene gerichte oproeping "als verdachte te verschijnen ter terechtzitting van dit gerechtshof op dinsdag 16 april 2010", met vermelding van het parketnummer 23-003537-08 en de (geparafeerde) aantekening "Afschrift aan raadsman verstrekt op 29/3";
(vii) een faxbericht van mr. P.H.L.M. Souren aan de voorzitter van de tweede meervoudige strafkamer van het Hof met dagtekening 11 april 2010 en het kenmerk 23/003537-08, verzonden op 12 april 2010 om 12.03 uur, luidende
"In bovenvermelde strafzaak wend ik mij tot u als advocaat van [betrokkene] met de mededeling dat ik morgen niet ter terechtzitting zal verschijnen omdat ik door cliënt niet bepaaldelijk gevolmachtigd ben om namens hem de verdediging te voeren en evenmin vernomen heb dat cliënt zelf ter zitting zal verschijnen";
(viii) het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 13 april 2010 dat inhoudt dat aldaar noch de "verdachte" noch diens raadsman is verschenen.
2.3. Het Hof heeft kennelijk vastgesteld dat onder het parketnummer 23-003537-08 aanhangig was het namens de betrokkene ingestelde hoger beroep tegen het op 4 juli 2008 uitgesproken vonnis in de ontnemingszaak, en voor de raadsman kenbaar was dat de hiervoor onder 2.2 (v) genoemde, tot hem gerichte mededeling van de zittingsdatum slechts op de ontnemingszaak betrekking kon hebben en dat daarin per abuis de reeds geruime tijd tevoren onherroepelijk afgedane strafzaak is genoemd. Voorts heeft het Hof kennelijk op grond van het onder 2.2 (vii) vermelde faxbericht aangenomen dat de raadsman ervan heeft afgezien op de hem bekend gemaakte zitting te verschijnen. Dat is niet onbegrijpelijk, en het Hof was, anders dan het middel wil, niet gehouden tot een nader onderzoek naar de afwezigheid van de raadsman.
2.4. Het middel faalt.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J. Wortel, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 18 juni 2013.