ECLI:NL:HR:2013:CA3296
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over profijtontneming en bedrijfskosten in strafrechtelijke context
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 juni 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure met betrekking tot profijtontneming. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een betrokkene, die betrokken was bij illegale bedrijfsactiviteiten. Het Gerechtshof te 's-Gravenhage had eerder geoordeeld dat de bedrijfskosten van de betrokkene gedurende het boekjaar 2001-2002 konden worden toegerekend aan zowel legale als illegale activiteiten. Dit oordeel werd door de Hoge Raad niet als onjuist beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had vastgesteld dat de illegale productie had plaatsgevonden in een op continuïteit gerichte onderneming, waarbij de kosten en voorzieningen evenredig drukten op de resultaten van de verkoop van alle producten. De Hoge Raad verwierp het principale beroep van de Advocaat-Generaal en verklaarde de betrokkene niet-ontvankelijk in het incidentele beroep, omdat het middel in het principale cassatieberoep niet tot cassatie kon leiden. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de noodzaak om bij de schatting van wederrechtelijk verkregen voordeel rekening te houden met de totale omzet van de onderneming, inclusief de legale activiteiten, en de kosten die daarmee gepaard gaan. De uitspraak heeft implicaties voor de wijze waarop profijtontneming in het strafrecht wordt beoordeeld, vooral in gevallen waar legale en illegale activiteiten door elkaar lopen.