ECLI:NL:HR:2013:CA3296

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11/04051 P
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over profijtontneming en bedrijfskosten in strafrechtelijke context

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 juni 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure met betrekking tot profijtontneming. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een betrokkene, die betrokken was bij illegale bedrijfsactiviteiten. Het Gerechtshof te 's-Gravenhage had eerder geoordeeld dat de bedrijfskosten van de betrokkene gedurende het boekjaar 2001-2002 konden worden toegerekend aan zowel legale als illegale activiteiten. Dit oordeel werd door de Hoge Raad niet als onjuist beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had vastgesteld dat de illegale productie had plaatsgevonden in een op continuïteit gerichte onderneming, waarbij de kosten en voorzieningen evenredig drukten op de resultaten van de verkoop van alle producten. De Hoge Raad verwierp het principale beroep van de Advocaat-Generaal en verklaarde de betrokkene niet-ontvankelijk in het incidentele beroep, omdat het middel in het principale cassatieberoep niet tot cassatie kon leiden. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de noodzaak om bij de schatting van wederrechtelijk verkregen voordeel rekening te houden met de totale omzet van de onderneming, inclusief de legale activiteiten, en de kosten die daarmee gepaard gaan. De uitspraak heeft implicaties voor de wijze waarop profijtontneming in het strafrecht wordt beoordeeld, vooral in gevallen waar legale en illegale activiteiten door elkaar lopen.

Uitspraak

18 juni 2013
Strafkamer
nr. S 11/04051 P
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 8 juni 2011, nummer 22/002516-09, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[Betrokkene], gevestigd te [vestigingsplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De betrokkene heeft op de voet van art. 433, tweede lid, Sv beroep ingesteld. Namens de betrokkene heeft mr. C. Waling, advocaat te 's-Gravenhage, het beroep tegengesproken en bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep van de Advocaat-Generaal bij het Hof en tot verwerping van het beroep van de betrokkene.
De raadsvrouwe heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het door de Advocaat-Generaal bij het Hof ingediende middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof voor de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel ten onrechte de totale omzet van de onderneming als uitgangspunt heeft genomen, althans dat het Hof die schatting ontoereikend heeft gemotiveerd.
2.2. De bestreden uitspraak houdt het volgende in:
"Motivering van de op te leggen maatregel
De veroordeelde heeft wederrechtelijk voordeel verkregen gedurende de bewezenverklaarde periode van 29 januari 2002 tot en met 20 juni 2002, alsmede, gelet op de verklaring van de vertegenwoordiger van de veroordeelde ter terechtzitting in eerste aanleg, gedurende de tweede helft van het jaar 2001.
Voor de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel door middel van of uit de baten van het bewezenverklaarde feit en uit soortgelijke strafbare feiten, gaat het hof dan ook uit van het boekjaar 2001-2002 van [betrokkene].
Blijkens het rapport Wederrechtelijk verkregen voordeel is de totale verkoopopbrengst van de illegale producten in de periode 1 januari 2001 tot en met 20 juni 2002:
Primafleur alstroemeria € 108.570,33
Primafleur roos € 59.863,14
Bakkenreiniger € 14.199,54
-------------
€ 182.633,01
De verkoopopbrengst van deze producten in het boekjaar 2001-2002 bedraagt dan ongeveer € 121.750,-.
Op basis van de "opstelling resultaten [betrokkene] vanuit de jaarrekeningen" is voormeld bedrag 0.8% van de netto omzet van alle producten van de veroordeelde in dat boekjaar.
Het hof is van oordeel dat, aangezien de illegale productie is geschied in een op continuïteit gerichte onderneming en de daarvoor benodigde kosten en voorzieningen redelijkerwijs evenredig drukken op de resultaten van de verkoop van alle producten, voor de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel het resultaat voor belastingen als uitgangspunt moet worden genomen. Nu blijkens hiervoor bedoelde opstelling het resultaat voor belastingen op de totale omzet van de onderneming in het boekjaar 2001-2002 € 118.388,- bedraagt, is het resultaat voor belastingen ten aanzien van bovengenoemde producten in het boekjaar 2001-2002 € 950,-.
Gelet op het bovenstaande stelt het hof het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 950,-."
2.3. In de hiervoor weergegeven overwegingen van het Hof ligt besloten diens oordeel dat de bedrijfskosten van de betrokkene gedurende het 'boekjaar 2001-2002' kunnen worden toegerekend aan zowel de legale als de illegale bedrijfsactiviteiten en dat in het "resultaat voor belastingen" over voornoemd boekjaar de voor de illegale productie gemaakte kosten zijn verdisconteerd. Dat oordeel geeft, mede in aanmerking genomen dat het Hof daarbij betrokken heeft de omstandigheid dat "de illegale productie is geschied in een op continuïteit gerichte onderneming en de daarvoor benodigde kosten en voorzieningen redelijkerwijs evenredig drukken op de resultaten van de verkoop van alle producten", niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk.
2.4. Het middel faalt.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het incidentele beroep
Aangezien het middel in het principale cassatieberoep niet tot cassatie kan leiden, kan de betrokkene niet worden ontvangen in het incidentele beroep en moet het namens haar voorgestelde middel buiten behandeling blijven.
4. Slotsom
Het vorenstaande brengt mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het principale beroep;
verklaart de betrokkene niet-ontvankelijk in het incidentele beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en J. Wortel, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 18 juni 2013.