ECLI:NL:HR:2013:CA3157

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
12/03004
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over kinderalimentatie en echtscheiding met betrekking tot onbegrijpelijke motivering

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 juni 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een echtscheiding en de daarbij behorende kinderalimentatie. De partijen, een vrouw en een man, zijn in 1992 in Zwitserland in gemeenschap van goederen gehuwd en hebben vier minderjarige kinderen. De man heeft de rechtbank verzocht om de echtscheiding uit te spreken, terwijl de vrouw een zelfstandig verzoek heeft ingediend voor nevenvoorzieningen, waaronder een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en bepaald dat de man CHF 1.292 netto per maand per kind moet betalen voor de verzorging en opvoeding.

De vrouw heeft echter beroep in cassatie ingesteld, omdat zij van mening was dat de rechtbank een vergissing had gemaakt in de berekening van de consumptieve bestedingen. De rechtbank had ten onrechte uitgegaan van CHF 185.000 per jaar, terwijl dit bedrag in euro's moest worden weergegeven. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, maar de vrouw was van mening dat het hof deze vergissing over het hoofd had gezien en dat de bijdrage te laag was vastgesteld.

De Hoge Raad heeft de klachten van de vrouw in cassatie verworpen. De Hoge Raad oordeelde dat de beslissing van het hof niet onbegrijpelijk was, omdat het hof zelfstandig de behoefte van de kinderen had bepaald en daarbij rekening had gehouden met de kosten van de kinderen. De Hoge Raad concludeerde dat de beslissing van het hof niet berustte op de vermeende vergissing van de rechtbank en dat de bijdrage van CHF 1.292 netto per maand per kind terecht was gehandhaafd. De Hoge Raad heeft het principale beroep in cassatie verworpen.

Uitspraak

14 juni 2013
Eerste Kamer
12/03004
EE/DH
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De vrouw],
wonende te [woonplaats], Zwitserland,
VERZOEKSTER tot cassatie, verweerster in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand,
t e g e n
[De man],
wonende te [woonplaats], Zwitserland,
VERWEERDER in cassatie, verzoeker in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. H.J.W. Alt.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de vrouw en de man.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak 345920 FA RK 09-7045 van de rechtbank 's-Gravenhage van 16 november 2010;
b. de beschikking in de zaak 200.082.291/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 14 maart 2012.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. De man heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. Het cassatierekest en het verweerschrift tevens houdende voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt in het principaal beroep tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar een ander gerechtshof, en in het incidenteel beroep tot verwerping.
De advocaat van de man heeft bij brief van 5 april 2013 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel in het principale beroep en het middel in het incidentele beroep
3.1 Bij de beoordeling kan worden uitgegaan van hetgeen is vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1. Verkort weergegeven is dit het volgende.
(i) Partijen, die de Nederlandse nationaliteit hebben, zijn in 1992 in Zwitserland in gemeenschap van goederen gehuwd. Uit het huwelijk zijn vier nog minderjarige kinderen geboren. De man en de vrouw wonen elk in Zwitserland en oefenen gezamenlijk het gezag over de kinderen uit.
(ii) De man heeft de rechtbank verzocht de echtscheiding uit te spreken. De vrouw heeft een zelfstandig verzoek gedaan om nevenvoorzieningen, waaronder een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen ten bedrage van 5.326 Zwitserse francs (CHF) bruto per maand per kind.
(iii) De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en onder meer bepaald dat de man voor de verzorging en opvoeding van de kinderen CHF 1.292,-- netto per maand per kind zal betalen. Daarbij heeft de rechtbank overwogen:
"De man stelt dat uitgegaan dient te worden van de norm die het Nibud ook hanteert, namelijk dat van het netto gezinsinkomen bij 4 kinderen 40% opgaat aan de kosten voor de kinderen. Uitgaande van een jaarlijkse besteding van chf 185.000,- zoals blijkt uit het door de man als productie 26 overgelegde rapport (...) bedragen de kosten chf 74.000,- per jaar. Hierop strekt in mindering de kindertoeslag die de vrouw ontvangt ad chf 12.000,- per jaar, zodat de kosten chf 62.000,- per jaar voor de 4 kinderen tezamen (= chf 5.167,- per maand) bedragen. De man heeft ter terechtzitting gesteld bereid te zijn om dit bedrag (abusievelijk vermeld als chf 5.157,-) (voorlopig) als kinderalimentatie te betalen. (...) De rechtbank zal gelet op het vorenstaande een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen vaststellen van chf 5.167,- netto per maand, zijnde chf 1.292,- netto per maand per kind."
(iv) De vrouw heeft de rechtbank verzocht om verbetering van de beschikking op de grond dat de rechtbank bij vergissing is uitgegaan van CHF 185.000,-- per jaar aan consumptieve bestedingen, aangezien dit bedrag hoger behoort te zijn, namelijk € 185.000,--. De rechtbank heeft de verzochte verbetering geweigerd. Naar het oordeel van de rechtbank is weliswaar sprake van een kennelijke verschrijving, te weten het hanteren van een onjuiste munteenheid, maar is deze fout niet voor eenvoudig herstel vatbaar.
(v) De vrouw heeft het hof onder meer verzocht te bepalen dat de man gehouden is om een bedrag van CHF 8.179,76 netto per maand per kind bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen.
(vi) Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd.
3.2 De klachten van de onderdelen A en B van het principale middel falen. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.3.1 Onderdeel C van het principale middel klaagt dat onbegrijpelijk is waarom het hof de bijdrage heeft gehandhaafd op CHF 1.292 netto per maand per kind, hoewel de vrouw het hof had gewezen op een vergissing in de berekening van de rechtbank. De vrouw had in hoger beroep gesteld dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van CHF 185.000,-- per jaar aan consumptieve bestedingen in het gezin, aangezien het rapport waaraan dit bedrag is ontleend € 185.000,-- en niet CHF 185.000 aan consumptieve bestedingen vermeldt. Volgens de klacht heeft het hof dit over het hoofd gezien. Ook indien wordt uitgegaan van de door de man voorgestane benadering bij het vaststellen van de behoefte, zou een bedrag van € 185.000,-- (dat naar de koers van begin 2011 overeenkomt met CHF 246.050) tot uitgangspunt moeten worden genomen. Dan zou de berekening resulteren in een bijdrage van CHF 1.800,42 netto per maand per kind, aldus het onderdeel.
3.3.2 Bij de beoordeling van dit onderdeel wordt vooropgesteld dat uit de beschikking van het hof niet blijkt dat het is uitgegaan van een bedrag aan consumptieve bestedingen van CHF 185.000,--. Voor zover het desbetreffende bedrag in de beschikking van het hof is vermeld - alleen in rov. 10, bij de weergave van het standpunt van de man - is het bedrag in euro's weergegeven.
Voorts is de opbouw van de beschikking van het hof aldus, dat het - uitgaande van het door de vrouw overgelegde behoefteoverzicht - heeft geoordeeld dat bepaalde daarin vermelde kosten niet in aanmerking kunnen worden genomen (die met betrekking tot een drietal woningen en de auto) en dat moet worden uitgegaan van de directe kosten van de kinderen, zoals voeding, kleding en gezondheid alsmede een beperkt gedeelte van de opgevoerde vakantiekosten (rov. 14 en 15). Blijkens rov. 16 heeft het hof geen kosten van een oppas in aanmerking willen nemen - in afwijking van de rechtbank, die had geoordeeld dat deze kosten slechts voor de helft buiten beschouwing moesten blijven - en in rov. 17 heeft het hof in zijn beoordeling betrokken dat de man reeds de schoolkosten en de ziektekosten van de kinderen integraal voor zijn rekening nam. Uit een en ander moet worden afgeleid dat het hof zelfstandig de behoefte heeft bepaald op CHF 1.237 per maand per kind. Uit zijn overwegingen volgt niet dat het door de man genoemde bedrag van € 185.000,-- wegens consumptieve bestedingen enige rol heeft gespeeld bij de bepaling van de behoefte.
Bovendien is het door het hof bepaalde bedrag van CHF 1.237 per kind per maand lager dan het door de rechtbank bepaalde bedrag van CHF 1.292,-- per kind per maand. Daarbij verdient opmerking dat het hof niet de vrijheid had om het bedrag van CHF 1.237,-- toe te wijzen, aangezien alleen de vrouw hoger beroep had ingesteld, terwijl bovendien de man zich ook in hoger beroep bereid had verklaard het bedrag van CHF 1.292,-- per kind per maand te betalen.
Gelet op al het bovenstaande kan niet worden gezegd dat de beslissing van het hof berust op de verschrijving die de rechtbank heeft gemaakt en daarom onbegrijpelijk is. Ook onderdeel C van het middel in het principale beroep faalt mitsdien.
3.4 Het incidentele middel behoeft geen behandeling omdat de voorwaarde waaronder het middel is ingesteld niet is vervuld.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het principale beroep in cassatie.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren C.A. Streefkerk, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 14 juni 2013.