In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 juli 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een eerder arrest van het gerechtshof te Leeuwarden. De eiseres, een werkgever, had beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof, waarin het hof had geoordeeld dat er onvoldoende dringende redenen waren voor het ontslag op staande voet van de werknemer, de verweerder. De Hoge Raad verwijst naar de relevante feiten en eerdere vonnissen, waaronder die van de kantonrechter te Groningen en het arrest van het hof. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten van de eiseres niet tot cassatie kunnen leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Hierdoor faalt het principale beroep en komt het voorwaardelijk incidentele beroep van de verweerder niet aan de orde. De Hoge Raad heeft de eiseres veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op een totaal van € 2.999,34, bestaande uit verschotten en salaris voor de advocaat.