ECLI:NL:HR:2013:CA1614

Hoge Raad

Datum uitspraak
31 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
13/02008
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Prejudiciële vraag over de vestiging van pandrecht op assurantieportefeuille

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 mei 2013 uitspraak gedaan in een prejudiciële procedure naar aanleiding van een vraag die door de rechtbank Rotterdam was gesteld. De vraag betreft de mogelijkheid om een pandrecht te vestigen op een assurantieportefeuille, en of een assurantieportefeuille kan worden aangemerkt als een vermogensrecht in de zin van artikel 3:6 van het Burgerlijk Wetboek. De zaak is ontstaan uit een geschil tussen [eiseres] en de curator van de failliete vennootschappen van Holding [X] Advies B.V. en aanverwante bedrijven. De rechtbank had eerder vonnissen gewezen waarin de vraag aan de Hoge Raad werd voorgelegd op basis van artikel 392 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De Advocaat-Generaal had het standpunt ingenomen dat de vraag wel degelijk voor beantwoording in aanmerking komt.

De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat het op dit moment niet nodig is om de vraag te beantwoorden, omdat de rechtbank nog niet alle relevante verweren heeft behandeld. De rechtbank had onder andere verweren van de curator die de verpanding van de assurantieportefeuille betwistte, nog niet beoordeeld. De Hoge Raad heeft daarom besloten om af te zien van de beantwoording van de prejudiciële vraag, zodat de rechtbank eerst de verweren kan behandelen. Dit betekent dat de vraag naar de verpandbaarheid van de assurantieportefeuilles op dit moment niet ter zake dienend is, en dat de rechtbank de mogelijkheid heeft om de vraag later opnieuw aan de Hoge Raad voor te leggen, indien nodig.

De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van een zorgvuldige behandeling van alle verweren in de onderliggende procedure voordat prejudiciële vragen worden beantwoord. De zaak illustreert ook de complexiteit van het recht rondom pandrechten en de noodzaak om de relevante wetgeving en jurisprudentie in overweging te nemen.

Uitspraak

31 mei 2013
Eerste Kamer
13/02008
EV/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Uitspraak in de prejudiciële procedure
in de zaak van:
[Eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES in eerste aanleg,
t e g e n
1. E.R. BUTIN BIK, in zijn hoedanigheid van curator in de faillissementen van:
Holding [X] Advies B.V.,
[X] Advies Personeel B.V.,
[X] Online B.V.,
[X] Volmachtbedrijf B.V.,
[X] Schadeverzekeringen B.V.,
[X] Advieskosten B.V.,
[X] Levensverzekeringen B.V. en [X] Administraties B.V.,
kantoorhoudende te Dordrecht,
2. DUYMEL ASSURANTIEN 'S-GRAVENHAGE B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
GEDAAGDEN in eerste aanleg.
Eiseres zal hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en gedaagde 1 als de curator en gedaagde 2, niet verschenen, als Duymel.
1. Het geding in feitelijke instantie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de vonnissen in de zaak 98877 / HA ZA 12-2163 van de rechtbank Rotterdam van 13 maart 2013 en 17 april 2013.
De vonnissen van de rechtbank zijn aan dit arrest gehecht.
2. De prejudiciële procedure
Bij laatstgenoemd vonnis heeft de rechtbank bepaald dat aan de Hoge Raad op de voet van art. 392 Rv de in het dictum van dat vonnis omschreven vraag wordt gesteld.
De Advocaat-Generaal Rank-Berenschot heeft het standpunt ingenomen dat niet kan worden gezegd dat de vraag zich niet leent voor beantwoording bij wijze van prejudiciële beslissing en dat de vraag evenmin valt aan te merken als van onvoldoende gewicht om beantwoording door de Hoge Raad te rechtvaardigen.
3. De beoordeling of de vraag zich leent voor beantwoording bij wijze van prejudiciële beslissing
3.1 De door de rechtbank gestelde vraag luidt:
"Is het mogelijk om een pandrecht op een assurantieportefeuille te vestigen, ofwel: is een assurantieportefeuille een vermogensrecht in de zin van art. 3:6 BW?"
3.2 Blijkens de vonnissen van de rechtbank is deze vraag gesteld tegen de achtergrond van de volgende feiten.
V.O.F. [X] Advies, rechtsvoorganger van de thans in staat van faillissement verkerende [X] Advies B.V. (hierna tezamen: [X]), heeft op 1 oktober 2008 de aandelen in Duymel gekocht van [eiseres]. [X] heeft de koopprijs geleend van [eiseres]. Tot meerdere zekerheid van de terugbetaling van de geldlening heeft Duymel ten behoeve van [eiseres] een pandrecht gevestigd op de assurantieportefeuilles die haar op 1 oktober 2008 toebehoorden.
3.3 [Eiseres] vordert in het geding voor de rechtbank een verklaring voor recht, kort gezegd, dat het vestigen van een pandrecht op verzekeringsportefeuilles rechtens mogelijk is, meer in het bijzonder dat de ten behoeve van haar gevestigde pandrechten op alle assurantieportefeuilles die op 1 oktober 2008 toebehoorden aan Duymel, rechtsgeldig zijn.
De curator heeft de mogelijkheid van verpanding van een assurantieportefeuille bestreden en daarnaast onder meer als verweer gevoerd (a) dat de verpanding door Duymel van haar eigen verzekeringsportefeuille tot zekerheid van de betaling van de koopprijs van haar aandelen nietig is ingevolge art. 2:207c BW en (b) dat de verzekeraar toestemming voor de verpanding diende te verlenen en dat daarvan niet is gebleken.
3.4 Indien een van de hiervoor in 3.3 onder (a) of (b) genoemde verweren doel treft, is voor toewijzing van de vordering van [eiseres] geen plaats en is de vraag naar de verpandbaarheid van de assurantieportefeuilles niet meer ter zake dienende. De rechtbank heeft deze verweren evenwel nog niet behandeld, hetgeen meebrengt dat thans nog niet kan worden gezegd dat een antwoord op de aan de Hoge Raad voorgelegde vraag nodig is om op de eis of het verzoek te beslissen, zoals art. 392 lid 1 Rv vereist.
3.5 De Hoge Raad zal daarom in dit stadium afzien van behandeling van de prejudiciële vraag, zodat de rechtbank de genoemde verweren kan beoordelen, waarna zij de vraag - die zich als zodanig wel leent voor beantwoording bij wijze van prejudiciële beslissing - zo nodig andermaal aan de Hoge Raad kan voorleggen.
3.6 Bij de beoordeling van het op art. 2:207c BW gestoelde verweer dient in aanmerking te worden genomen dat die bepaling bij de op 1 oktober 2012 in werking getreden Wet vereenvoudiging en flexibilisering bv-recht (Stb. 2012/299) is komen te vervallen en dat art. V.1 van de Invoeringswet van die wet (Stb. 2012/300) met betrekking tot het overgangsrecht onder meer art. 81 van de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek van overeenkomstige toepassing verklaart. Onderzocht zal derhalve moeten worden of [X] of de curator op enig moment voorafgaande aan 1 oktober 2012 de nietigheid van de verpanding heeft ingeroepen.
4. Beslissing
De Hoge Raad ziet voorshands af van beantwoording van de prejudiciële vraag.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren C.A. Streefkerk, M.A. Loth, G. de Groot en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 31 mei 2013.