ECLI:NL:HR:2013:CA1614
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Prejudiciële vraag over de vestiging van pandrecht op assurantieportefeuille
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 mei 2013 uitspraak gedaan in een prejudiciële procedure naar aanleiding van een vraag die door de rechtbank Rotterdam was gesteld. De vraag betreft de mogelijkheid om een pandrecht te vestigen op een assurantieportefeuille, en of een assurantieportefeuille kan worden aangemerkt als een vermogensrecht in de zin van artikel 3:6 van het Burgerlijk Wetboek. De zaak is ontstaan uit een geschil tussen [eiseres] en de curator van de failliete vennootschappen van Holding [X] Advies B.V. en aanverwante bedrijven. De rechtbank had eerder vonnissen gewezen waarin de vraag aan de Hoge Raad werd voorgelegd op basis van artikel 392 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De Advocaat-Generaal had het standpunt ingenomen dat de vraag wel degelijk voor beantwoording in aanmerking komt.
De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat het op dit moment niet nodig is om de vraag te beantwoorden, omdat de rechtbank nog niet alle relevante verweren heeft behandeld. De rechtbank had onder andere verweren van de curator die de verpanding van de assurantieportefeuille betwistte, nog niet beoordeeld. De Hoge Raad heeft daarom besloten om af te zien van de beantwoording van de prejudiciële vraag, zodat de rechtbank eerst de verweren kan behandelen. Dit betekent dat de vraag naar de verpandbaarheid van de assurantieportefeuilles op dit moment niet ter zake dienend is, en dat de rechtbank de mogelijkheid heeft om de vraag later opnieuw aan de Hoge Raad voor te leggen, indien nodig.
De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van een zorgvuldige behandeling van alle verweren in de onderliggende procedure voordat prejudiciële vragen worden beantwoord. De zaak illustreert ook de complexiteit van het recht rondom pandrechten en de noodzaak om de relevante wetgeving en jurisprudentie in overweging te nemen.