Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
2 april 2013.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de verdachte op 28 maart 2011 beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat op 30 maart 2011 is gewezen. De verdachte was in hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De kern van de zaak betreft de vraag of het beroep in cassatie ontvankelijk is, nu dit is ingesteld vóór de einduitspraak van het Hof. Artikel 432 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) regelt de termijn waarbinnen een beroep in cassatie moet worden ingesteld, en stelt dat dit moet gebeuren 'na de einduitspraak'. De Hoge Raad oordeelt dat de bewoordingen van deze bepaling niet toelaten dat een beroep in cassatie vóór de einduitspraak ontvankelijk kan zijn. Dit betekent dat de verdachte niet in zijn beroep kan worden ontvangen.
De Hoge Raad heeft op 2 april 2013 uitspraak gedaan in deze zaak. De raadsheer H.A.G. Splinter-van Kan heeft de uitspraak gedaan als voorzitter, bijgestaan door de raadsheren Y. Buruma en N. Jörg. De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in zijn beroep, en de raadsman heeft hierop schriftelijk gereageerd. De Hoge Raad heeft uiteindelijk de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep, waarmee de eerdere beslissing van het Gerechtshof in stand blijft.