ECLI:NL:HR:2013:CA0799

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
12/00159
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.J.A. van Dorst
  • B.C. de Savornin Lohman
  • N. Jörg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

De juridische status van een verblijfsvergunning als goed in de zin van artikel 326 Wetboek van Strafrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 mei 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was in cassatie gegaan tegen een veroordeling voor oplichting, waarbij hem ten laste was gelegd dat hij zich had voorgedaan als een ander en op die manier een verblijfsvergunning had verkregen. De Hoge Raad diende te beoordelen of een verblijfsvergunning kan worden aangemerkt als een 'goed' in de zin van artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht. Het Hof had eerder geoordeeld dat een verblijfsvergunning, als beschikking van een bestuursorgaan, wel degelijk als een goed kan worden beschouwd, omdat het rechten en aanspraken belichaamt en daarmee economische waarde heeft voor de houder. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat het Hof niet blijk had gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.

Daarnaast werd er een bewijsklacht behandeld, waarbij de verdediging aanvoerde dat de bewezenverklaring van de afgifte van de verblijfsvergunning niet voldoende was onderbouwd. De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring niet zonder meer kon worden afgeleid uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen, waardoor de bestreden uitspraak niet aan de wettelijke eisen voldeed. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof, maar alleen voor wat betreft de beslissingen over de tenlastelegging en de strafoplegging, en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag voor herbehandeling. De Hoge Raad verwierp het beroep voor het overige.

Uitspraak

28 mei 2013
Strafkamer
nr. S 12/00159
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 27 december 2011, nummer 22/006260-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.W. Koevoets, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging, en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Bewezenverklaring en bewijsvoering
2.1. Ten laste van de verdachte is, voor zover in cassatie van belang, onder 2 bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 09 juli 2008 tot en met 23 juli 2008 in Nederland, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam de Immigratie- en Naturalisatiedienst heeft bewogen tot de afgifte van een verblijfsvergunning in het kader van de Pardonregeling, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk een formulier Bijlage Fotokaart op naam van [betrokkene 1] ondertekend en voorzien van zijn pasfoto en zich aldus voorgedaan als [betrokkene 1], waardoor de Immigratie- en Naturalisatiedienst werd bewogen tot bovenomschreven afgifte."
2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 7 september 2010 van de politie Haaglanden met nr. PL15J6 2010123071-6. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 50 t/m 51):
als de op 7 september 2010 afgelegde verklaring van de verdachte:
Ik heb iemand anders zijn identiteit gebruikt. Dat zijn de volgende personalia: [betrokkene 1], geboren [geboortedatum] 1983 te China. Mijn echte personalia zijn [verdachte], geboren [geboortedatum] 1983 te China. Ik heb een foto van mijzelf opgestuurd aan de IND (Immigratie- en Naturalisatiedienst). [Betrokkene 1] heeft mij zijn aanvraagformulieren gegeven. Hij heeft mij eigenlijk geholpen. [Betrokkene 1] was al in China en toen kwam de pardonregeling. Hierop heb ik mijn foto ingestuurd op naam van [betrokkene 1]. Hij wist hier wel van. Hij zei dat hij niet meer uit China kon, dus kon ik gebruik maken van zijn gegevens. Ik heb hier ongeveer 5.000 euro voor betaald.
2. Een kopie conform origineel geschrift, gevoegd als bijlage, blz. 87, bij proces-verbaalnummer
PL1576 2010123071-1. Het houdt, onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 87):
STIL Pardonloket, Antonius Matthaeuslaan 83, 3515 AP Utrecht.
Machtiging Aanmelden Generaal Pardon
Hierbij geeft ondergetekende, [betrokkene 1], geboren op [geboortedatum]-1983 te China,
IND-nummer [001],
toestemming aan STIL om, in het kader van het generaal pardon,
meneer/mevrouw aan te melden voor het generaal pardon.
Plaats: Utrecht.
3. Een geschrift, gevoegd als bijlage, blz. 101, bij procesverbaalnummer PL1576 2010123071-1, te weten een brief d.d. 9 juli 2008, geschreven te Zevenaar, van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), gericht aan [betrokkene 1] te Utrecht. Het houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 101):
In het kader van de regeling ter afwikkeling van de nalatenschap van de oude vreemdelingenwet, zoals bedoeld in WBV 2007/11, is ambtshalve getoetst of u voldoet aan de voorwaarden die gelden om voor deze regeling in aanmerking te komen.
Uit de gegevens die mij bekend zijn, is gebleken dat u hieraan voldoet en op basis hiervan in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning.
U komt derhalve in aanmerking voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend met ingang van 15 juni 2007, geldig tot 15 juni 2008, onder gelijktijdige verlening van een vergunning voor voortgezet verblijf voor de duur van vijf jaar, geldig tot 15 juni 2013.
4. Een geschrift, zijnde een aangifte door Ministerie van Justitie Immigratie- en Naturalisatiedienst, d.d. 13 april 2010, opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 1], medewerker Bijzonder Onderzoek. Het houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 35 - 37):
Op 29 juni 1999 diende een vreemdeling onder de naam [betrokkene 1], geboren op [geboortedatum] 1983, van Chinese nationaliteit, een aanvraag in tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Ter verkrijging van een bij de verblijfsvergunning in het kader van de Pardonregeling behorend verblijfsdocument ging de op 9 juli 2008 aan de vreemdeling [betrokkene 1], geboren [geboortedatum] 1983, gezonden aanbiedingsbrief vergezeld van een fotokaart. Deze diende door de betrokken vreemdeling te worden ingevuld en, voorzien van diens goed gelijkende pasfoto en handtekening, te worden teruggezonden aan de IND. Op 23 juli 2008 werd de fotokaart retour ontvangen, voorzien van een pasfoto en handtekening. Bij een vergelijkend onderzoek van de op deze fotokaart bevestigde pasfoto met de in het verleden van de vreemdeling [betrokkene 1], geboren op [geboortedatum] 1983 in het kader van diens asielaanvraag vervaardigde pasfoto's, bleek dat deze foto's niet overeen kwamen. De conclusie van het onderzoek door deskundigen van het Bureau Documenten van de IND luidt, dat het vermoeden gerechtvaardigd is dat de in het kader van de asielaanvraag van de vreemdeling [betrokkene 1] gemaakte pasfoto's niet dezelfde persoon tonen als de persoon op de pasfoto op de fotokaart, welke door een zich [betrokkene 1] noemende vreemdeling, in het kader van de Pardonregeling werd geretourneerd. Doordat deze betrokkene zich voor [betrokkene 1] uitgaf en daartoe een valse naam aannam, werd onze organisatie bewogen tot afgifte van een vergunning tot verblijf in Nederland, met alle rechten die daaraan verbonden zijn. In dezen heeft N.N. de voor de verkrijging van een verblijfsdocument benodigde fotokaart voorzien van een pasfoto welk een andere persoon toont dan de vreemdeling welke onder nr. [002] bij de IND bekend is onder de naam [betrokkene 1].
5. Een geschrift, zijnde een verklaring van onderzoek van bureau Documenten van Ministerie van Justitie Immigratie en Naturalisatiedienst (bijlage I bij het onder 2 genoemde geschrift), d.d. 3 februari 2010, opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 2], gecertificeerd documentonderzoeker bij bureau Documenten van de IND. Het houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 38 t/m 43):
Foto 1 betreft een pasfoto d.d. 04-05-2003. Foto 2 betreft een pasfoto d.d. 04-06-2004. Foto 3 betreft een pasfoto d.d. 10-09-2008. Deze foto's betreffen telkens een vreemdeling met v-nummer [002]. De bevindingen van het onderzoek geven veel steun aan de hypothese dat de persoon, afgebeeld op foto 1 wel dezelfde persoon is als de persoon welke afgebeeld staat op foto 2. De bevindingen van het onderzoek geven enige steun aan de hypothese dat de persoon, afgebeeld op foto 3 niet dezelfde persoon is als de personen welke afgebeeld staan op foto 1 en 2.
6. Een geschrift, zijnde een kopie van een Bijlage Fotokaart van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (bijlage II bij het onder 2 genoemde geschrift). Het houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 49):
Een Bijlage Fotokaart van de Immigratie en Naturalisatiedienst, waarop de gegevens van [betrokkene 1] staan, het v-nummer [002] en waarop een pasfoto is toegevoegd en voorzien van een handtekening."
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel komt op tegen de verwerping door het Hof van het verweer dat een verblijfsvergunning niet kan worden aangemerkt als een goed in de zin van art. 326 Sr.
3.2. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep, overeenkomstig zijn aan het hof overgelegde en aan het proces-verbaal gehechte pleitnotitie, het verweer gevoerd - zakelijk weergegeven - dat de verdachte behoort te worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde, omdat een verblijfsvergunning niet aan te merken is als een 'goed' in de zin van artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Onder een 'goed' in de zin van artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht, moet worden verstaan elk goed dat vatbaar is om voor de bezitter (economisch of anderszins) waarde te hebben.
Een verblijfsvergunning, een beschikking van een bestuursorgaan, is een vergunning die iemand over het algemeen moet hebben om te kunnen wonen en werken in een land waarvan die persoon geen staatsburger is. Een verblijfsvergunning belichaamt rechten en aanspraken. Derhalve heeft het (in economische zin) waarde voor de bezitter ervan en kan het worden aangemerkt als een 'goed' in de zin van artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht (zie ook HR 6.10.1992, LJN ZC9117). Het hof verwerpt het verweer."
3.3. In aanmerking genomen dat een verblijfsvergunning een beschikking van een bestuursorgaan is die ingevolge art. 8, aanhef en onder a, in verbinding met art. 9, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000 wordt afgegeven in de vorm van een document of schriftelijke verklaring en die derhalve als zodanig vatbaar is voor afgifte in de in art. 326 Sr bedoelde zin, geeft het oordeel van het Hof dat zo een vergunning een goed is in de zin van art. 326 Sr niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
3.4. Het middel faalt.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel bevat de klacht dat uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat sprake is van afgifte van een verblijfsvergunning door de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
4.2. Aangezien de bewezenverklaring, voor zover inhoudende dat een verblijfsvergunning is afgegeven, niet zonder meer kan worden afgeleid uit de inhoud van de door het Hof gebezigde bewijsvoering, is de bestreden uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
4.3. Het middel is gegrond.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 28 mei 2013.