ECLI:NL:HR:2013:CA0793

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11/03084
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huisrecht en toepassing van artikel 429sexies Sr in de krakers-zaak

In deze zaak, die betrekking heeft op de zogenaamde krakers-zaak, heeft de Hoge Raad op 28 mei 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1983, was beschuldigd van het wederrechtelijk in gebruik nemen van een gebouw en het niet voldoen aan een vordering van de politie om het pand te verlaten. De kern van de zaak draait om de vraag of de verdachte aanspraak kon maken op huisrecht met betrekking tot de gekraakte woning, en of artikel 429sexies van het Wetboek van Strafrecht van toepassing was.

De Hoge Raad oordeelde dat de verdachte geen huisrecht kon doen gelden, omdat hij slechts kort voor de ontruiming in het pand was getrokken. Het hof had vastgesteld dat er geen sprake was van ongestoord woongenot, aangezien de politie al snel na de kraak ter plaatse was gekomen. De Hoge Raad bevestigde dat het oordeel van het hof niet getuigde van een onjuiste rechtsopvatting en dat de bijzondere omstandigheden van het geval, zoals de korte tijdsduur van de bezetting, relevant waren voor de beoordeling van het huisrecht.

Daarnaast werd in de uitspraak ingegaan op de toepassing van artikel 429sexies Sr, dat bescherming biedt aan rechthebbenden van een gebouw dat binnen een jaar voor de kraak niet meer in gebruik was. De Hoge Raad oordeelde dat de woningbouwvereniging Laurentius, die het gebouw in kwestie bezat, niet onherroepelijk afstand had gedaan van haar recht op het gebouw, en dat het voornemen om het gebouw te slopen niet in de weg stond aan de bescherming die artikel 429sexies Sr biedt. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte en bevestigde de eerdere uitspraak van het hof.

Uitspraak

28 mei 2013
Strafkamer
nr. 11/03084
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 14 juni 2011, nummer 20/001489-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. C.J.M. van den Brûle, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Bewezenverklaring en bewijsvoering
2.1. Ten laste van de verdachte is - overeenkomstig de tenlastelegging - bewezenverklaard dat:
"1. hij op 9 januari 2009 te Breda opzettelijk niet heeft voldaan aan een vordering, krachtens artikel 429 sexies Sr, gedaan door [verbalisant 1] (inspecteur van politie Midden en West Brabant), die was belast met de uitoefening van enig toezicht, immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk, nadat deze ambtenaar hem meermalen had gevorderd de panden aan de [a-straat 1 t/m 10] te verlaten, geen gevolg gegeven aan die vordering;
2. hij op 9 januari 2009 te Breda een door hen wederrechtelijk in gebruik genomen gebouw, aan de [a-straat 1 t/m 10], waarvan het gebruik door de rechthebbende (Woningbouwvereniging Laurentius) niet meer dan twaalf maanden voorafgaande aan die wederrechtelijke ingebruikname was beëindigd, op vordering vanwege de rechthebbende niet aanstonds heeft ontruimd."
2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de bewijsmiddelen die zijn weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 5.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel komt op tegen het oordeel van het Hof dat de verdachte met betrekking tot een door hem gekraakte woning geen aanspraak kan maken op het huisrecht.
3.2. Een ter terechtzitting in hoger beroep gevoerd verweer is, voor zover voor beoordeling van het middel van belang, in de bestreden uitspraak als volgt samengevat en verworpen:
"De verdediging heeft aangevoerd dat bij het optreden van de politie vormen zijn verzuimd op grond waarvan ingevolge artikel 359a Wetboek van Strafvordering de officier van justitie niet ontvankelijk moet worden verklaard in de strafvervolging van verdachte.
Er zijn volgens de verdediging vormen verzuimd doordat:
1. inbreuk is gemaakt op het aan verdachte toekomende huisrecht met betrekking tot de door hem gekraakte woning;
(...)
Het hof zal hierna eerst bezien of sprake is van een of meer vormverzuimen als bedoeld in artikel 359a Wetboek van Strafvordering.
Ten aanzien van 1: Huisrecht
De verdediging heeft ter onderbouwing aangevoerd dat verdachte huisrecht had opgebouwd met betrekking tot de door hem gekraakte woning. Daardoor was de politie niet gerechtigd om binnen te treden, verdachte aan te houden en vervolgens de woning te ontruimen. Dit huisrecht was volgens de verdediging gevestigd doordat verdachte kookgerei, bestek, slaapspullen, telefoons met opladers en stoelen en tafels, welke in die woning waren gebracht, in gebruik had genomen en aldus die woning feitelijk als woning gebruikte.
Het hof stelt voorop dat degenen die zich op het huisrecht kunnen beroepen, de personen zijn die een woning feitelijk als woning in gebruik hebben. Naar het oordeel van het hof was hiervan nog geen sprake. Het hof betrekt daarbij de korte duur van het verblijf van verdachte in de woning. Verdachte kraakte met anderen op 9 januari 2009 omstreeks 14.37 uur verschillende woningen in een appartementencomplex, welke woningen diezelfde dag omstreeks 21:20 uur weer werden ontruimd. Naar het oordeel van het hof is in dat tijdsbestek van nog geen zes [de Hoge Raad begrijpt: zeven] uur geen ongestoord woongenot opgebouwd, omdat de krakers daarin vanaf het begin van hun bezetting door de politie werden gehinderd. Ook verder is niet gebleken dat verdachte in genoemde tijd een privé-huiselijk leven in een van de gekraakte woningen heeft geleid. Voorts is niet vast komen te staan dat verdachte en de anderen de door de verdediging genoemde huishoudelijke goederen, voor zover al aanwezig, daadwerkelijk in gebruik hadden genomen.
Nu verdachte geen huisrecht had met betrekking tot de door hem gekraakte woning stond dit aan binnentreden, aanhouding en ontruiming door de politie niet in de weg en is in zoverre van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv geen sprake. Het andersluidende verweer van de verdediging wordt verworpen."
3.3. In de toelichting op het middel wordt rechtspraak aangehaald waarin is beslist, kort gezegd, dat een beroep op het huisrecht niet behoeft af te stuiten op de enkele omstandigheid dat degene die zich daarop beroept nog slechts (zeer) kort tevoren zijn intrek in de desbetreffende ruimte had genomen.
3.4. Dit laat onverlet dat aan de bijzondere omstandigheden van het geval, waaronder een zeer kort tijdsverloop tussen het moment waarop wordt getracht een ruimte wederrechtelijk als woning in bezit te nemen en het moment waarop die situatie weer wordt beëindigd, het oordeel kan worden ontleend dat van feitelijk als woning in gebruik zijn (nog) geen sprake is geweest.
3.5. Het oordeel van het Hof dat uit de bijzondere omstandigheden van het geval kan worden afgeleid dat de verdachte ten aanzien van de gekraakte woning (nog) geen huisrecht kon doen gelden, getuigt derhalve niet van een onjuiste rechtsopvatting.
3.6. Onbegrijpelijk is dat oordeel evenmin, in aanmerking genomen dat uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat het kraken, dat wil zeggen zonder toestemming van de rechthebbende feitelijk als woning in gebruik nemen, van de ruimtes in de desbetreffende panden, nog gaande was toen de politie arriveerde, dat de politie na overleg met vertegenwoordigers van de rechthebbende vorderde dat de in de panden aanwezige krakers die weer zouden verlaten, en dat de politie vervolgens daadwerkelijk tot ontruiming is overgegaan. Dit wordt niet anders door de omstandigheid dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat die vordering ook tot de verdachte in persoon is gericht, aangezien het Hof kennelijk, en niet onbegrijpelijk, uit de gebezigde bewijsmiddelen heeft afgeleid dat al degenen die kort tevoren als kraker de panden waren binnengedrongen moeten hebben opgemerkt dat de politie ter plaatse was gekomen en ontruiming vorderde.
3.7. Het middel, dat voor het overige klachten bevat die - blijkens het voorgaande ten onrechte - ervan uitgaan dat de verdachte ten aanzien van de gekraakte woning wel een huisrecht kon doen gelden, faalt.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel klaagt over de beslissing op een ter terechtzitting in hoger beroep gevoerd verweer dat in de bestreden uitspraak als volgt is samengevat en verworpen:
"De verdediging heeft ten aanzien van feit 1 onder meer aangevoerd dat de vordering niet krachtens wettelijk voorschrift is gegeven omdat zij niet op artikel 429 sexies Sr kon worden gebaseerd.
Het hof stelt voorop dat in beginsel pas sprake is van een bevel of vordering als bedoeld in artikel 184 Sr indien voor het doen van die vordering een uitdrukkelijke wettelijke grondslag te vinden is. Die grondslag wordt hier gezocht in artikel 429sexies Sr.
De verdediging heeft echter betwist dat artikel 429 sexies Sr in het gegeven geval van toepassing was. In verband daarmee is aangevoerd:
A. van "gebruik" als bedoeld in artikel 429 sexies Sr is geen sprake als het pand leegstaat in afwachting van sloop;
B. delen van het pand stonden langer dan twaalf maanden leeg;
(...)
Daaromtrent overweegt het hof het navolgende.
Ten aanzien van A: "gebruik" in de zin van artikel 429 sexies Sr
Het hof stelt voorop dat artikel 429 sexies Sr. een "verlengde gebruiksbescherming" biedt voor een woning of gebouw waarvan het rechtmatig gebruik binnen een jaar voorafgaande aan het kraken een einde heeft genomen. Anders dan de rechter in eerste aanleg vindt het hof in de geschiedenis noch in de ratio van art. 429sexies Sr een aanknopingspunt voor de opvatting, dat dit voorschrift niet van toepassing zou zijn op slooppanden.
De strafbaarstelling is gegeven in het belang van de gerechtigde van het gebouw, die gedurende dat eerste jaar van de leegstand een extra bescherming geniet tegen wederrechtelijke ingebruikname (kraken), alsmede in het belang van de openbare orde. Dit betekent dat die materiële wederrechtelijkheid pas dan zal kunnen ontbreken, indien de gerechtigde onherroepelijk afstand van zijn recht op het gebouw heeft gedaan. In elk ander geval heeft de gerechtigde belang bij het gedurende dat jaar vrijelijk kunnen bepalen wat hij met het gebouw zal doen. Daaronder valt tevens te begrijpen het belang om op dat punt van mening of voornemen te veranderen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is met betrekking tot het gekraakte pand gebleken dat dit zou worden gesloopt vanwege de onveilige staat, onder andere betonrot, en dat dit ook de reden was dat door de woningbouwvereniging geen antikraak was ingezet om kraken tegen te gaan. Alle toegangen tot de panden waren door middel van houten platen afgesloten en de woningbouwvereniging had maatregelen genomen met betrekking tot de nuts- en sanitaire voorzieningen. Deze waren uit het pand verwijderd.
Het hof is van oordeel dat de woningbouwvereniging Laurentius ook onder deze omstandigheden bescherming kon ontlenen aan artikel 429 sexies Sr; daarbij neemt het in aanmerking dat niet is gebleken dat de woningbouwvereniging onherroepelijk afstand had gedaan van haar recht op het gebouw. Het andersluidende verweer van de verdediging wordt verworpen.
Ten aanzien van B: periode van leegstand
De verdediging heeft ter onderbouwing van dit verweer ter terechtzitting een uittreksel GBA overgelegd met betrekking tot een aantal woningen in het gekraakte gebouw. Daaruit zou volgens de verdediging volgen dat de bewoners meer dan een jaar voor 9 januari 2009 uit de gekraakte woningen waren vertrokken.
Uit het overgelegde uittreksel GBA volgt dat de meerderheid van de bewoners minder dan een jaar voor 9 januari 2009 uit hun woning in het gekraakte gebouw is vertrokken. Een minderheid was reeds meer dan een jaar eerder vertrokken. Dit laatste staat echter, naar het oordeel van het hof, niet in de weg aan een bewezenverklaring van dit onderdeel van het ten laste gelegde, nu het een kraakactie betrof waarbij de krakers gezamenlijk alle woningen in het complex kraakten.
(...)
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat zowel het onder 1 als onder 2 meest subsidiair ten laste gelegde kan worden bewezen. Het andersluidende verweer van de verdediging wordt verworpen."
4.2.1. De tenlastelegging waarop de hiervoor weergegeven bewezenverklaring stoelt, is toegesneden op het per 1 oktober 2010 vervallen art. 429sexies Sr, wat het onder 1 bewezenverklaarde betreft in samenhang met art. 184 Sr. Het in de tenlastelegging en bewezenverklaring onder 2 voorkomende begrip "gebruik door de rechthebbende" moet worden geacht te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekwam in de destijds in 429sexies Sr vervatte strafbaarstelling.
4.2.2. Art. 429sexies (oud) Sr luidt als volgt:
"1. Hij die een door hem wederrechtelijk in gebruik genomen woning of gebouw, waarvan het gebruik door de rechthebbende niet meer dan twaalf maanden voorafgaande aan die wederrechtelijke ingebruikname is beëindigd, op vordering van of vanwege de rechthebbende niet aanstonds ontruimt, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste vier maanden of geldboete van de derde categorie.
2. Met dezelfde straf wordt gestraft hij die, vertoevende in een wederrechtelijk in gebruik genomen woning of gebouw, waarvan het gebruik door de rechthebbende niet meer dan twaalf maanden voorafgaande aan die wederrechtelijke ingebruikname is beëindigd zich op de vordering van of vanwege de rechthebbende niet aanstonds verwijdert."
4.3. Het middel berust op de stelling dat de wetsgeschiedenis en de ratio van art. 429sexies Sr aanleiding geven deze strafbaarstelling niet toe te passen "indien voortzetting van het gebruik door de rechthebbende niet in de rede ligt, bijvoorbeeld vanwege concrete sloopplannen".
4.4. Blijkens de wetsgeschiedenis, zoals weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 37 tot en met 40, beoogde de wetgever met art. 429sexies te bereiken dat de eigenaar van een pand na het leegkomen daarvan nog enige tijd de strafrechtelijke bescherming kan inroepen die overeenkomt met de bescherming die gedurende het gebruik van dat pand kan worden geboden tegen 'huisvredebreuk' (vgl. art. 138 Sr). Deze 'verlengde gebruiksbescherming' wordt geboden teneinde de eigenaar van een leeggekomen pand gelegenheid te geven daarvoor een nieuwe bestemming te vinden. Uit de wetsgeschiedenis volgt echter niet dat art. 429sexies Sr niet van toepassing zou zijn op slooppanden noch dat, zoals in de toelichting op het middel kennelijk wordt verondersteld, die voor het pand te vinden bestemming dienstbaar moet zijn aan "een rechtvaardige en evenwichtige verdeling van schaarse woonruimte", in die zin dat de toepasselijkheid van art. 429sexies Sr dwingend verbonden is aan wederom als huurwoning(en) beschikbaar stellen van het leeggekomen bouwwerk. Een in deze zin beperkte uitleg van "gebruik door de rechthebbende" vloeit evenmin dwingend voort uit de ratio van dit inmiddels vervallen art. 429sexies Sr, een bepaling waarmee blijkens de zojuist bedoelde wetsgeschiedenis ook de openbare orde werd gediend.
4.5. Het Hof heeft derhalve niet blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door in zijn overwegingen te betrekken dat niet is gebleken dat woningbouwvereniging Laurentius onherroepelijk afstand heeft gedaan van haar recht op het gebouw en mede daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat het voornemen van Laurentius het gebouw te slopen niet eraan in de weg staat dat Laurentius in de gegeven omstandigheden bescherming kon ontlenen aan art. 429sexies Sr.
4.6. Nu de tenlastelegging en bewezenverklaring inhouden dat de verdachte "het gebouw, aan de [a-straat 1 t/m 10]" wederrechtelijk in gebruik heeft genomen (feit 2), onderscheidenlijk de verdachte geen gehoor heeft gegeven aan de vordering "de panden aan de [a-straat 1 t/m 10]" te verlaten (feit 1), is voorts niet onbegrijpelijk dat het Hof het verweer heeft verworpen dat het onder 2 tenlastegelegde niet strafbaar kan zijn, en de in de tenlastelegging van feit 1 bedoelde vordering niet krachtens wettelijk voorschrift is gedaan, omdat enkele woningen in die panden reeds langer dan twaalf maanden leegstonden.
4.7. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, Y. Buruma, J. Wortel en V. van den Brink, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 mei 2013.