Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de incidentele vordering
12 juli 2013.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 juli 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure waarin [eiser], handelend onder de naam [A] B.V., een incidentele vordering heeft ingediend tot het stellen van zekerheid voor proceskosten in cassatie tegen [verweerder], handelend onder de naam [B]. De zaak is voortgekomen uit een eerder vonnis van de rechtbank Breda, waarin de vordering van [verweerder] tot betaling van € 59.250,-- werd afgewezen. De rechtbank heeft [verweerder] veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [eiser]. Hierop heeft [verweerder] hoger beroep ingesteld, maar het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en [verweerder] opnieuw in de proceskosten veroordeeld.
In cassatie heeft [verweerder] beroep ingesteld tegen het arrest van het hof van 10 juli 2012. [eiser] heeft in dit kader een incidentele conclusie tot zekerheidstelling genomen, waarbij hij vorderde dat [verweerder] zekerheid zou stellen voor de proceskosten in cassatie tot een bedrag van € 3.347,--. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat indien [verweerder] geen woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland heeft, hij op vordering van [eiser] kan worden verplicht zekerheid te stellen voor de proceskosten waartoe hij in cassatie veroordeeld zou kunnen worden.
De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat [eiser] niet aannemelijk heeft gemaakt dat [verweerder] geen woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland heeft. [eiser] heeft geen bewijs van zijn stellingen aangeboden, en de incidentele vordering is daarom niet toewijsbaar verklaard. De Hoge Raad heeft de incidentele vordering afgewezen en [eiser] veroordeeld in de kosten van het incident tot zekerheidstelling, begroot op € 800,-- voor salaris. De zaak is vervolgens verwezen naar de rol van 11 oktober 2013 voor schriftelijke toelichting.