ECLI:NL:HR:2013:CA0731

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 juli 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
12/05478
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentele vordering tot het stellen van zekerheid voor proceskosten in cassatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 juli 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure waarin [eiser], handelend onder de naam [A] B.V., een incidentele vordering heeft ingediend tot het stellen van zekerheid voor proceskosten in cassatie tegen [verweerder], handelend onder de naam [B]. De zaak is voortgekomen uit een eerder vonnis van de rechtbank Breda, waarin de vordering van [verweerder] tot betaling van € 59.250,-- werd afgewezen. De rechtbank heeft [verweerder] veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [eiser]. Hierop heeft [verweerder] hoger beroep ingesteld, maar het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en [verweerder] opnieuw in de proceskosten veroordeeld.

In cassatie heeft [verweerder] beroep ingesteld tegen het arrest van het hof van 10 juli 2012. [eiser] heeft in dit kader een incidentele conclusie tot zekerheidstelling genomen, waarbij hij vorderde dat [verweerder] zekerheid zou stellen voor de proceskosten in cassatie tot een bedrag van € 3.347,--. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat indien [verweerder] geen woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland heeft, hij op vordering van [eiser] kan worden verplicht zekerheid te stellen voor de proceskosten waartoe hij in cassatie veroordeeld zou kunnen worden.

De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat [eiser] niet aannemelijk heeft gemaakt dat [verweerder] geen woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland heeft. [eiser] heeft geen bewijs van zijn stellingen aangeboden, en de incidentele vordering is daarom niet toewijsbaar verklaard. De Hoge Raad heeft de incidentele vordering afgewezen en [eiser] veroordeeld in de kosten van het incident tot zekerheidstelling, begroot op € 800,-- voor salaris. De zaak is vervolgens verwezen naar de rol van 11 oktober 2013 voor schriftelijke toelichting.

Uitspraak

12 juli 2013
Eerste Kamer
nr. 12/05478
LZ/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser], handelend onder de naam [A] B.V.,
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie, verweerder in het incident tot zekerheidsstelling,
advocaat: mr. R.Th.R.F. Carli,
t e g e n
[verweerder], handelend onder de naam [B],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie, eiser in het incident tot zekerheidsstelling,
advocaat: mr. A.H.M. van den Steenhoven.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en [verweerder].

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
de vonnissen in de zaak 223760/HA ZA 10-1609 van de rechtbank Breda van 2 februari 2011 en 3 november 2010;
de arresten in de zaak HD 200.086.468 van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 10 juli 2012 en 14 juni 0211.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof van 10 juli 2012 heeft [verweerder] beroep in cassatie ingesteld. [eiser] heeft een incidentele conclusie tot zekerheidstelling genomen. De cassatiedagvaarding en de conclusie tot zekerheidstelling zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
[verweerder] heeft geconcludeerd tot afwijzing van de incidentele vordering.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot afwijzing van de vordering in het incident met veroordeling van [eiser] in de kosten van het incident.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 30 mei 2013 op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van de incidentele vordering

3.1
[verweerder] heeft in deze procedure kort gezegd gevorderd dat [eiser] wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 59.250,--. De rechtbank heeft de vordering afgewezen en [verweerder] veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [eiser]. [verweerder] is in hoger beroep gegaan. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en [verweerder] veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [eiser]. [verweerder] heeft beroep in cassatie ingesteld.
3.2
De incidentele vordering van [eiser] strekt ertoe dat [verweerder] wordt veroordeeld tot het stellen van zekerheid voor de proceskosten in cassatie tot een bedrag van € 3.347,--.
3.3
Indien [verweerder] geen woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland heeft, kan hij op vordering van [eiser] op de voet van art. 224 lid 1 Rv in verbinding met art. 414 lid 1 Rv worden verplicht zekerheid te stellen voor de proceskosten waartoe hij in cassatie veroordeeld zou kunnen worden.
3.4
[eiser] heeft aan de vordering ten grondslag gelegd dat [verweerder] is uitgeschreven uit de gemeentelijke basisadministratie met de vermelding "vertrokken onbekend waarheen". [verweerder] heeft de vordering betwist, een woonadres in Nederland opgegeven en een uittreksel overgelegd uit de gemeentelijke basisadministratie waarin is vermeld dat hij een geheim adres heeft. [eiser] heeft bestreden dat [verweerder] woont op het door hem opgegeven adres, waartoe hij onder meer heeft aangevoerd dat het gaat om een (beperkte) bedrijfsruimte en dat de deurwaarder [verweerder] bij herhaling niet op dat adres heeft aangetroffen. Ook dit heeft [verweerder] weersproken.
3.5
In het licht van de gemotiveerde betwisting door [verweerder] van hetgeen [eiser] aan de vordering tot zekerheidstelling ten grondslag heeft gelegd, heeft [eiser] niet aannemelijk gemaakt dat [verweerder] geen woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland heeft. [eiser] heeft geen bewijs van zijn stellingen aangeboden. De incidentele vordering is dan ook niet toewijsbaar.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
wijst de incidentele vordering af;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het incident tot zekerheidstelling, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 800,-- voor salaris;
verwijst de zaak naar de rol van 11 oktober 2013 voor schriftelijke toelichting.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.A. Streefkerk, als voorzitter, G. de Groot en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op
12 juli 2013.