ECLI:NL:HR:2013:CA0729

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 juli 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
12/04935
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over tekortkoming in de uitvoering van een opdracht bij de bemiddeling van een aandelenovername

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 juli 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een eerdere uitspraak van het gerechtshof. De eiseres, voorheen bekend als [A] N.V., had beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof van 29 mei 2012, waarin de eiseres was veroordeeld tot schadevergoeding aan de verweerster, een management-B.V. van [betrokkene 1]. De verweerster had incidenteel cassatieberoep ingesteld. De zaak betreft een bemiddeling bij de overname van aandelen in een vennootschap, waarbij de eiseres tekort zou zijn geschoten in haar verplichtingen uit de overeenkomst van opdracht.

De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de partijen niet tot cassatie konden leiden. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de eiseres toerekenbaar tekortgeschoten was in de uitvoering van haar opdracht, omdat zij de verweerster niet had geadviseerd om een due diligence-onderzoek te laten uitvoeren. Dit was van cruciaal belang voor de overname, vooral gezien het feit dat een besluit tot dividenduitkering nietig was verklaard. De Hoge Raad bevestigde de eerdere oordelen en oordeelde dat de mogelijkheid van schade voor de verweerster voldoende aannemelijk was om de zaak naar de schadestaat te verwijzen.

De Hoge Raad heeft de kosten van het geding in cassatie aan de eiseres opgelegd, en de verweerster is ook veroordeeld in de kosten van het incidentele beroep. Dit arrest benadrukt de verantwoordelijkheden van bemiddelaars in overnametransacties en de noodzaak van zorgvuldigheid in de uitvoering van opdrachten.

Uitspraak

12 juli 2013
Eerste Kamer
nr. 12/04935
RM/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiseres], voorheen genaamd [A] N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie, verweerster in het incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. E.D. van Geuns,
t e g e n
[verweerster],
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. H.J.W. Alt.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en [verweerster].

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
de vonnissen in de zaak 183377/HA ZA 08-2164 van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 18 februari 2009 en 12 mei 2010;
de arresten in de zaak HD 200.072.650 van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 1 november 2011 en 29 mei 2012.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof van 29 mei 2012 heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. [verweerster] heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld. De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor [verweerster] toegelicht door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van zowel het principale als het incidentele beroep.
De advocaat van [verweerster] heeft bij brief van 31 mei 2013 op die conclusie gereageerd.

3.Uitgangspunten in cassatie

3.1
In cassatie kan worden uitgegaan van de in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1.2-1.18 vermelde feiten. Zeer verkort samengevat komen deze op het volgende neer.
( i) [eiseres], die werkzaam is op het gebied van accountancy en belastingadvies, heeft in 2001 bemiddeld bij de overname door [verweerster], een management-B.V. van [betrokkene 1], van [B] B.V. (hierna ook: de Vennootschap) en twee van haar werkmaatschappijen.
(ii) De bemiddeling heeft ertoe geleid dat [verweerster] alle aandelen in de Vennootschap kocht van haar aandeelhouder, [C] B.V.
(iii) In de koopovereenkomst, gesloten op 23 juni 2001, werd onder meer bepaald dat [eiseres] in opdracht van het bestuur van de Vennootschap vóór 28 juli 2001 de balans per 30 juni van dat jaar en de winst- en verliesrekening over het eerste halfjaar 2001 zou opstellen. In deze overnamebalans zouden de cijfers van de Vennootschap en haar dochtervennootschap Binderij Saturnus B.V. worden geconsolideerd.
(iv) In een bijlage bij de overeenkomst was vermeld dat de Vennootschap eigenares was van het pand waarin haar voormelde dochtervennootschap was gevestigd. Volgens een aan de overeenkomst gehecht taxatierapport van een makelaar was de onderhandse vrije verkoopwaarde van het pand in lege staat, en vrij van huur en gebruik, ƒ 10.810.000,--.
( v) Op 14 augustus 2001 is een algemene vergadering van aandeelhouders van de Vennootschap gehouden. In deze vergadering is besloten tot een dividenduitkering ten laste van vrije reserves van de Vennootschap aan de aandeelhouder, (toen nog) [C] B.V., van ƒ 600.000,--. Het dividend zou door de aandeelhouder als lening worden verstrekt aan de Vennootschap. Op dezelfde datum is de hiervoor in (iii) bedoelde koopovereenkomst in die zin gewijzigd dat de koopsom werd verminderd van ƒ 1.200.000,-- naar ƒ 600.000,--.
(vi) Op 15 augustus 2001 zijn de aandelen in de Vennootschap aan [verweerster] geleverd. De koopsom werd geheel of ten dele gefinancierd door een bank, tegenover wie [betrokkene 1] zich in privé borg heeft gesteld ten belope van € 200.000,-- voor de aflossing van de in dat verband bij die bank gesloten lening.
(vii) Binderij Saturnus B.V. is op 13 juni 2003 failliet verklaard. Nadat een doorstart had plaatsgevonden onder de naam Binderij Culemborg B.V., is laatstgenoemde vennootschap op 30 november 2005 failliet verklaard.
(viii) Het hiervoor in (iv) bedoelde pand is in 2006 verkocht voor € 2.550.000,--.
3.2.1
[verweerster] heeft in dit geding gevorderd dat voor recht zal worden verklaard dat [eiseres] jegens haar toerekenbaar is tekortgeschoten, althans onrechtmatig heeft gehandeld, met veroordeling van laatstgenoemde tot vergoeding van de daardoor geleden materiële en immateriële schade, op te maken bij staat. [verweerster] baseerde de primaire grondslag van haar vordering op een met [eiseres] gesloten overeenkomst van opdracht, inhoudende de begeleiding en advisering bij de hiervoor in 3.1 onder (ii) bedoelde koop van de aandelen in de Vennootschap. Voor zover thans nog van belang beriep zij zich met name erop dat [eiseres] haar een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven, althans cruciale informatie heeft achtergehouden, en bovendien de belangen van [verweerster] ondergeschikt heeft gemaakt aan de belangen van haarzelf en van anderen.
3.2.2
De rechtbank heeft de gevraagde verklaring voor recht uitgesproken en [eiseres] veroordeeld tot vergoeding van de - ten gevolge van haar toerekenbare tekortkoming - door [verweerster] geleden schade, op te maken bij staat.
3.2.3
Het hof heeft het tegen dit vonnis ingestelde beroep verworpen. Hetgeen het hof daartoe heeft overwogen, dient - samengevat weergegeven - als volgt te worden verstaan.
[eiseres] is toerekenbaar tekortgeschoten in de behoorlijke nakoming van de uit de opdracht voor haar voortvloeiende verplichtingen omdat zij [verweerster] ten onrechte niet heeft geadviseerd een due diligence-onderzoek naar de Vennootschap te doen instellen. Bovendien was het hiervoor in 3.1 onder (v) bedoelde besluit tot dividenduitkering nietig. Dit besluit was van beslissend belang voor het definitief doorgaan van de transactie. [eiseres] is bij de totstandkoming van dit besluit, en bij de verdere gang van zaken daarna, zo nauw betrokken geweest dat zij [verweerster] had behoren te waarschuwen voor de nadelige gevolgen van dit besluit voor de Vennootschap. Omdat zij dit heeft nagelaten, is [eiseres] ook in zoverre tekortgeschoten in de behoorlijke uitvoering van haar opdracht. Mede in aanmerking genomen dat het condicio-sine-qua-non-verband tussen deze beide toerekenbare tekortkomingen en de door [verweerster] gevorderde schadevergoeding vaststaat, is de mogelijkheid dat [verweerster] schade heeft geleden als gevolg van deze tekortkomingen voldoende aannemelijk om verwijzing van partijen naar de schadestaat te rechtvaardigen. Hetgeen partijen verder verdeeld houdt kan thans onbehandeld blijven, aldus nog steeds het hof.

4.Beoordeling van de middelen in het principale en het incidentele beroep

De door de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
in het principale en het incidentele beroep:
verwerpt het beroep;
in het principale beroep:
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op € 799,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris;
in het incidentele beroep:
veroordeelt [verweerster] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] begroot op € 68,07 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, M.A. Loth, C.E. Drion en G. de Groot, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op
12 juli 2013.