2.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt onder meer het volgende in:
"De voorzitter stelt de identiteit van de ter terechtzitting aanwezige verdachte vast op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
De verdachte antwoordt op vragen van de voorzitter te zijn genaamd:
[Verdachte],
(...)
Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. J.M. Keizer, advocaat te Amsterdam.
[Betrokkene 1] is in de hoedanigheid van benadeelde partij verschenen.
Alle verklaringen zijn zakelijk weergegeven, tenzij anders vermeld.
De voorzitter vermaant de verdachte oplettend te zijn op hetgeen hij zal horen en wijst erop dat hij niet tot antwoorden verplicht is.
De advocaat-generaal draagt de zaak voor.
De voorzitter deelt mede dat het openbaar ministerie appel tegen het vonnis waarvan beroep heeft ingesteld.
Daartoe door de voorzitter in de gelegenheid gesteld deelt de advocaat-generaal mede dat de reden van het hoger beroep - overeenkomstig het standpunt van de officier van justitie d.d. 3 maart 2010 - is dat het appel van het openbaar ministerie op beide feiten ziet, maar met name is gericht tegen de vrijspraak van de verdachte van het onder 2 tenlastegelegde met de daarmee samenhangende gevolgen voor de strafmaat. Vervolgens vordert de advocaat-generaal wijziging van het aan de verdachte tenlastegelegde overeenkomstig de overgelegde en aan dit proces-verbaal gehechte schriftelijke vordering wijziging tenlastelegging.
De verdachte en de raadsman delen mede geen bezwaar te hebben tegen de gevorderde wijziging tenlastelegging.
Het gerechtshof wijst de vordering wijziging tenlastelegging toe.
De griffier reikt een door haar gewaarmerkt afschrift van de vordering wijziging tenlastelegging aan de verdachte en de raadsman uit, waarna het onderzoek terstond met toestemming van de verdachte en de raadsman wordt voortgezet.
Daartoe door de voorzitter in de gelegenheid gesteld deelt de advocaat-generaal mede dat, nu [betrokkene 1] als benadeelde partij heden ter terechtzitting in hoger beroep aanwezig is, het openbaar ministerie verzoekt [betrokkene 1] als getuige te horen. [Betrokkene 1] geeft te kennen daartoe bereid te zijn.
Desgevraagd deelt de raadsman mede geen belang te hebben bij het horen van [betrokkene 1] als getuige, en zich derhalve tegen het verzoek te verzetten.
De voorzitter onderbreekt vervolgens het onderzoek voor beraad. Na beraad wordt het onderzoek hervat en deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat nu [betrokkene 1] heden als benadeelde partij ter terechtzitting in hoger beroep aanwezig is en bereid is een getuigenverklaring af te leggen, hij als meegebrachte getuige beschouwd dient te worden en derhalve het verdedigingscriterium van toepassing is. Het verzoek van de advocaat-generaal [betrokkene 1] als getuige te horen wordt derhalve toegewezen. De voorzitter deelt voorts bij monde van het hof mede dat eerst de verdachte een verklaring zal afleggen en dat daarna Van Dijk als getuige gehoord zal worden. De getuige verlaat de zittingszaal.
(...)
De verdachte legt op vragen van de voorzitter een verklaring af, inhoudende:
(...)
De voorzitter doet hierop de getuige voor het gerechtshof verschijnen."