ECLI:NL:HR:2013:CA0267

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
13/00607
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vaststelling omgangsregeling en toewijzing eenhoofdig ouderlijk gezag

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 juni 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de vader, die verzocht om vaststelling van een omgangsregeling met zijn kind en om toewijzing van eenhoofdig ouderlijk gezag. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. R. Dhalganjansing, had beroep in cassatie ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof te 's-Gravenhage. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. J. de Visser, verzocht het beroep te verwerpen. De Hoge Raad verwijst naar eerdere beschikkingen van de rechtbank 's-Gravenhage en het gerechtshof, waaruit blijkt dat de vader onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. De Procureur-Generaal had ook gepleit voor niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep op grond van artikel 80a lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de vader geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat deze klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie niet-ontvankelijk, wat betekent dat de eerdere beslissingen van de lagere rechters in stand blijven. Deze beschikking is openbaar uitgesproken door de vice-president en de raadsheren van de Hoge Raad.

Uitspraak

21 juni 2013
Eerste Kamer
13/00607
EE/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De vader],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. R. Dhalganjansing,
t e g e n
[De moeder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. J. de Visser.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de vader en de moeder.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikkingen in de zaak FA RK 11-8127 en FA RK 11-10094 van de rechtbank 's-Gravenhage van 14 december 2011 en 3 juli 2012;
b. de beschikking in de zaak 200.100.060/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 7 november 2012.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de vader beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De moeder heeft verzocht het beroep te verwerpen.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep op de in art. 80a lid 1 RO vermelde grond.
De advocaat van de vader heeft bij brief van 17 mei 2013 op dit standpunt gereageerd.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 3, 4 en 6).
De Hoge Raad zal daarom - gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal - het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 21 juni 2013.