Uitspraak
wonende te [woonplaats],
gevestigd te Amsterdam,
gevestigd te Vianen,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
4.Beslissing
12 juli 2013.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 juli 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door [eiser] tegen RABO HYPOTHEEKBANK N.V. en DE COÖPERATIEVE RABOBANK VIJFHEERENLANDEN U.A. De kwestie betrof de bevoegdheid van de banken tot executoriale verkoop van onroerende goederen na executoriale beslaglegging door schuldeisers. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank Dordrecht en het gerechtshof te ’s-Gravenhage, waaruit blijkt dat de banken in deze situatie niet bevoegd waren om tot verkoop over te gaan. De advocaat van [eiser] heeft de zaak toegelicht en de conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekte tot verwerping van het beroep, met toepassing van artikel 81 lid 1 RO. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten die in de middelen zijn aangevoerd niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel behoeft geen nadere motivering, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en [eiser] in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van de banken op nihil zijn begroot. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken door raadsheer M.A. Loth.