ECLI:NL:HR:2013:CA0264

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 juli 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
12/01905
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de bank tot executoriale verkoop van onroerende goederen na beslaglegging

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 juli 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door [eiser] tegen RABO HYPOTHEEKBANK N.V. en DE COÖPERATIEVE RABOBANK VIJFHEERENLANDEN U.A. De kwestie betrof de bevoegdheid van de banken tot executoriale verkoop van onroerende goederen na executoriale beslaglegging door schuldeisers. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank Dordrecht en het gerechtshof te ’s-Gravenhage, waaruit blijkt dat de banken in deze situatie niet bevoegd waren om tot verkoop over te gaan. De advocaat van [eiser] heeft de zaak toegelicht en de conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekte tot verwerping van het beroep, met toepassing van artikel 81 lid 1 RO. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten die in de middelen zijn aangevoerd niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel behoeft geen nadere motivering, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en [eiser] in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van de banken op nihil zijn begroot. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken door raadsheer M.A. Loth.

Uitspraak

12 juli 2013
Eerste Kamer
nr. 12/01905
RM/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. H.H.M. Meijroos,
t e g e n
1. RABO HYPOTHEEKBANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. DE COÖPERATIEVE RABOBANK VIJFHEERENLANDEN U.A.,
gevestigd te Vianen,
VERWEERSTERS in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en de banken.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
de vonnissen in de zaak 84889/HA ZA 10-2050 van de rechtbank Dordrecht van 10 maart 2010 en 4 augustus 2010;
het arrest in de zaak 200.078.410/01 van het gerechtshof te ’s-Gravenhage van 20 december 2011.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de banken is verstek verleend.
De zaak is voor [eiser] toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekt tot verwerping met toepassing vanart. 81 lid 1 RO.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 17 mei 2013 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de banken begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.E. Drion en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheerM.A. Loth op
12 juli 2013.