ECLI:NL:HR:2013:BZ9941
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Grooming en de verhouding tussen artikel 248e Sr en het Verdrag van Lanzarote
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 mei 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte was beschuldigd van grooming, waarbij hij in de periode van 1 januari 2010 tot en met 15 mei 2010 via een communicatiedienst contact had gelegd met een minderjarige. De Hoge Raad beoordeelde de kwalificatie van het bewezenverklaarde feit, dat de verdachte een ontmoeting had voorgesteld aan een persoon van wie hij wist dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, met het oogmerk ontuchtige handelingen te plegen. De Hoge Raad oordeelde dat de klacht van de verdachte, dat de rechter had moeten toetsen of artikel 248e van het Wetboek van Strafrecht in overeenstemming was met artikel 23 van het Verdrag van Lanzarote, niet tot cassatie kon leiden. Dit omdat het verdragsvoorschrift zich richt tot de wetgever en niet tot de rechter. De Hoge Raad bevestigde dat het Hof terecht had geoordeeld dat de handelingen van de verdachte kwalificeerbaar waren onder artikel 248e Sr, en dat de klacht over de kwalificatie van het feit faalde. De overige middelen van de verdachte konden ook niet tot cassatie leiden, en de Hoge Raad verwerpt het beroep.