ECLI:NL:HR:2013:BZ9941

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
12/01819
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Grooming en de verhouding tussen artikel 248e Sr en het Verdrag van Lanzarote

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 mei 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte was beschuldigd van grooming, waarbij hij in de periode van 1 januari 2010 tot en met 15 mei 2010 via een communicatiedienst contact had gelegd met een minderjarige. De Hoge Raad beoordeelde de kwalificatie van het bewezenverklaarde feit, dat de verdachte een ontmoeting had voorgesteld aan een persoon van wie hij wist dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, met het oogmerk ontuchtige handelingen te plegen. De Hoge Raad oordeelde dat de klacht van de verdachte, dat de rechter had moeten toetsen of artikel 248e van het Wetboek van Strafrecht in overeenstemming was met artikel 23 van het Verdrag van Lanzarote, niet tot cassatie kon leiden. Dit omdat het verdragsvoorschrift zich richt tot de wetgever en niet tot de rechter. De Hoge Raad bevestigde dat het Hof terecht had geoordeeld dat de handelingen van de verdachte kwalificeerbaar waren onder artikel 248e Sr, en dat de klacht over de kwalificatie van het feit faalde. De overige middelen van de verdachte konden ook niet tot cassatie leiden, en de Hoge Raad verwerpt het beroep.

Uitspraak

14 mei 2013
Strafkamer
nr. S 12/01819
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 7 maart 2012, nummer 20/002284-11, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.J.N. Vermeij, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1. Het middel klaagt over de kwalificatie van het onder 1 bewezenverklaarde feit.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is, voor zover in cassatie van belang, bewezenverklaard dat:
"1. hij in de periode van 1 januari 2010 tot en met 15 mei 2010 te Almere en/of Eindhoven, door middel van een geautomatiseerd werk of met gebruikmaking van een communicatiedienst te weten Habbo en/of MSN met een persoon van wie hij weet dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt te weten [betrokkene 1], geboren op [geboortedatum] 1997 een ontmoeting heeft voorgesteld met het oogmerk ontuchtige handelingen zoals vingeren en likken met [betrokkene 1] te plegen terwijl hij daarbij enige handeling heeft ondernomen gericht op het verwezenlijken van die ontmoeting, immers heeft hij, verdachte, met [betrokkene 1] concrete afspraken gemaakt om elkaar op 9 of 10 februari 2010 te ontmoeten en voor [betrokkene 1] een reisschema opgesteld en haar geïnstrueerd op welke wijze zij naar hem moest reizen."
2.2.2. Het Hof heeft dit feit onder aanhaling van art. 248e Sr gekwalificeerd als:
"door middel van een geautomatiseerd werk of met gebruikmaking van een communicatiedienst een ontmoeting voorstellen aan iemand van wie hij weet dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, met het oogmerk ontuchtige handelingen te plegen met die persoon, welk voorstel tot ontmoeting is gevolgd door enige handeling gericht op het verwezenlijken van die ontmoeting".
2.2.3. Art. 248e Sr luidt:
"Hij die door middel van een geautomatiseerd werk of met gebruikmaking van een communicatiedienst een persoon van wie hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, een ontmoeting voorstelt met het oogmerk ontuchtige handelingen met die persoon te plegen of een afbeelding van een seksuele gedraging waarbij die persoon is betrokken, te vervaardigen wordt, indien hij enige handeling onderneemt gericht op het verwezenlijken van die ontmoeting, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie."
2.3. Het middel bevat in de eerste plaats de klacht dat het Hof aan art. 248e Sr een toepassing heeft gegeven die verdergaand is dan en daarom niet verenigbaar is met art. 23 van het Verdrag van de Raad van Europa inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik (het Verdrag van Lanzarote, Trb. 2008, 58) - welk artikel onder 5.5 van de conclusie van de Advocaat-Generaal is weergegeven. Deze klacht berust kennelijk op het uitgangspunt dat de rechter zou moeten en mogen toetsen in hoeverre art. 248e Sr overeenkomt met bedoeld verdragsartikel. Dat uitgangspunt is echter onjuist omdat bedoeld verdragsvoorschrift zich tot de wetgever richt en niet tot de rechter. De klacht kan dus niet tot cassatie leiden. Opmerking verdient overigens dat bedoeld verdragsartikel slechts minimumvoorschriften beoogt aan te geven.
2.4. Het middel klaagt in de tweede plaats over het oordeel dat de bewezenverklaarde handeling ("dat de verdachte, met [betrokkene 1] concrete afspraken gemaakt om elkaar op 9 of 10 februari 2010 te ontmoeten en voor [betrokkene 1] een reisschema opgesteld en haar geïnstrueerd op welke wijze zij naar hem moest reizen") kan worden gekwalificeerd als "het ondernemen van enige handeling gericht op het verwezenlijken van een ontmoeting", zoals bedoeld in art. 248e Sr. Dat oordeel van het Hof waarbij het Hof kennelijk van één samenhangende handeling is uitgegaan is echter juist, zodat deze klacht faalt.
3. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en J. Wortel in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 14 mei 2013.