ECLI:NL:HR:2013:BZ9936

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11/04560 J
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie in een jeugdzaak betreffende diefstal van een bromfiets met bewijsproblemen en overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 mei 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een jeugdige verdachte die beschuldigd werd van de diefstal van een bromfiets. De verdachte had in de periode van 28 februari 2010 tot en met 20 mei 2010 een bromfiets, merk Kymco, met kenteken [0001], weggenomen die toebehoorde aan [betrokkene 3]. De verdachte had de bromfiets op naam van anderen laten zetten omdat hij op dat moment nog niet de vereiste leeftijd had bereikt. Het Hof had de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig geacht, omdat deze niet overeenkwam met de feiten zoals die waren vastgesteld door de verbalisanten. De Hoge Raad herhaalde dat de door het Hof als ongeloofwaardig bestempelde verklaring onder de bewijsmiddelen was opgenomen, maar oordeelde dat dit niet tot vernietiging van de uitspraak leidde, omdat de bewijsvoering als geheel voldoende was gemotiveerd. De Hoge Raad vernietigde echter de bestreden uitspraak wat betreft de duur van de opgelegde jeugddetentie, omdat de redelijke termijn in de cassatiefase was overschreden. De jeugddetentie werd verminderd tot acht maanden en twee weken. De overige middelen van de verdachte werden verworpen, en de Hoge Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om de uitspraak ambtshalve te vernietigen.

Uitspraak

14 mei 2013
Strafkamer
nr. S 11/04560 J
VSI/LBS
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 1 september 2011, nummer 23/000927-11, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak wat betreft het verzuim te beslissen op de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1] en de strafoplegging, tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [betrokkene 1], tot strafvermindering en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het derde middel
2.1. Het middel klaagt dat de onder 19 tot het bewijs gebezigde verklaring van de verdachte niet redengevend is voor de bewezenverklaring van hetgeen in zaak I onder 7 primair is bewezenverklaard.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is in zaak I onder 7 primair bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 28 februari 2010 tot en met 20 mei 2010 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een bromfiets, kleur rood, merk Kymco, kenteken [0001], toebehorende aan [betrokkene 3]."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"9. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2010125038-3 van 21 mei 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina's 14-16).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisanten:
Op 20 mei 2010 zagen wij dat [verdachte] (het hof begrijpt hier en hierna: [verdachte], de verdachte) een bromfiets met zich meevoerde. Wij zagen dat de bromfiets was voorzien van de kentekenplaat [0001]. Wij zagen dat het contactslot van de bromfiets was beschadigd, alsof er met een schroevendraaier in het slot was geprobeerd de bromfiets te starten. Wij zagen dat de buddyseat zonder sleutel was te openen, terwijl er normaal gesproken een slot op zit. Wij zagen dat dit slot weg was en er een metalen draadje uit stak. Wij spraken [verdachte] aan en vroegen hem of hij de kentekenpapieren van de bromfiets had. Wij hoorden dat [verdachte] zei: "Nee, ik heb de papieren niet bij me." Wij vroegen aan [verdachte] of hij eigenaar was van de bromfiets en hoorden dat hij hierop zei: "Ik ben de eigenaar van de scooter." Hierop vroegen wij een politieambtenaar het kenteken in het RDW te controleren. Wij hoorden dat de bromfiets op naam stond van [betrokkene 3], geboren op [geboortedatum]1993.
Ik, verbalisant [verbalisant 1], nam op 21 mei 2010 telefonisch contact op met de moeder van [betrokkene 3], [betrokkene 2]. Ik, verbalisant, hoorde dat [betrokkene 2] zei: "Ik heb met mijn zoon gesproken. De bromfiets is gestolen, al een tijdje geleden."
10. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2010125038-5 van 28 mei 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde pagina's 17-18).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Op 27 mei 2010 stonden twee personen aan de balie van het bureau, een ervan herkende ik als [verdachte] en de ander bleek te zijn [betrokkene 2]. Ik hoorde dat [betrokkene 2] zei: "De scooter is gestolen. Ik wil aangifte doen."
[Verdachte] (het hof begrijpt hier en hierna: [verdachte]) zei: "Ik heb vandaag de scooter op mijn naam gezet. Ik wil mijn scooter terug. Hier laat ik u het kentekenbewijs zien waaruit dat blijkt." [Verdachte] overhandigde mij twee kentekenbewijzen deel 1b welke allebei horen bij het kenteken [0001]. Ik zag dat een van de kentekenbewijzen op naam stond van [betrokkene 3]. Het andere kentekenbewijs deel 1b stond op naam van [verdachte] vanaf 26 mei 2010 te 16:45 uur.
11. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2010125038-8 van 16 augustus 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] (doorgenummerde pagina's 19-20).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
In de door de verdachte afgelegde verklaring heeft hij aangegeven dat hij mij, verbalisant, kon aantonen dat hij de scooter gekocht had. Ik, verbalisant heb diverse malen telefonisch contact opgenomen met de verdachte en met de ouders van de verdachte. Beiden verzekerden mij dat zij zo spoedig mogelijk op het politiebureau zouden langskomen om mij deze stukken te overhandigen. Tot op heden heb ik, verbalisant, noch van de verdachte, noch van de ouders van de verdachte, iets ontvangen.
12. Een proces-verbaal van aangifte met nummer 2010125038-1 van 28 mei 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] (doorgenummerde pagina's 10-13).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 28 mei 2010 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 2]:
Ik wil namens mijn zoon [betrokkene 3] aangifte doen van diefstal scooter. Mijn zoon heeft de scooter, een Kymco en voorzien van het kenteken [0001], gekocht. In januari 2010 heeft [betrokkene 3] de scooter voor onze woning neergezet. Hij had de scooter afgesloten via het stuurslot. Toen hij dezelfde dag terugkwam, zag hij dat zijn scooter weg was.
13. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2010125038-9 van 19 augustus 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] (doorgenummerde pagina's 20A-20B).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Op 19 augustus 2010 sprak ik, verbalisant, telefonisch met [betrokkene 3]. Ik verbalisant, hoorde hem het volgende verklaren: "U vraagt mij of mijn moeder aangifte heeft gedaan van diefstal van een scooter. Dit klopt. Deze brommer was van mij. Ik heb deze brommer vorig jaar augustus gekocht. Ik heb hem gekocht van een jongen. Hoe deze jongen heet weet ik niet meer. Het is een rode scooter van het merk Kymco. Er zit geen slot meer in de buddyseat. [Verdachte] heeft niet aan mij gevraagd om de scooter op mijn naam te zetten. Ik ben de eigenaar."
(...)
18. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2010208414-64 van 30 september 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5] (pagina's 36-39) (tapverslag opgenomen als bijlage 1).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Op 8 september 2010 werd een technische actie gestart op de mobiele telefoon van [verdachte].
Op 16 september 2010 belt [verdachte] met een onbekend persoon (06-[...]).
(...)
NN: heb je geen eerlijke brommer
B: nee alles is in beslag.
NN: whoela, hebben ze zeker ook die gemerkte kenteken
B: alles, alles hebben ze gevonden.
NN: waar is die Gunnie
B: in de tas onder mn tjullie
19. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2010125038 van 10 augustus 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] (doorgenummerde pagina''s 21-25).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 10 augustus 2010 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van de verdachte:
Ik woon aan de [a-straat 1] in [plaats] met mijn ouders. Ik heb een krantenwijk. Ik bezorg het NRC.
De scooter voorzien van het kenteken [0001] heb ik gekocht van een man uit Aalsmeer. Ik heb het vorig jaar april/mei gekocht. Ik kon hem niet op mijn naam laten overschrijven. Dit kwam omdat ik vijftien jaar oud was. Ik heb toen de scooter op naam van [betrokkene 4] gezet. Hij stond in de zomer van 2009 op naam van [betrokkene 5]. Nadat de scooter op naam heeft gestaan van [betrokkene 5] heeft de scooter een tijdje op naam van [betrokkene 3] gestaan."
2.2.3. Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 7 voorts nog het volgende overwogen:
"Op 27 mei 2010 stonden de verdachte en [betrokkene 2], de moeder van [betrokkene 3], aan de balie van het politiebureau (pagina's 17 e.v.). [Betrokkene 2] wilde namens haar zoon aangifte doen van diefstal van een scooter, merk Kemco en voorzien van het kenteken [0001] (pagina's 10 e.v.). [Betrokkene 3] heeft verklaard dat hij de scooter in augustus 2009 van een onbekende jongen heeft gekocht. Hij heeft de scooter in januari 2010 op het stuurslot gezet en diezelfde dag werd deze scooter gestolen. Ook zou de verdachte niet gevraagd hebben de scooter op zijn naam te mogen zetten (pagina's 20A e.v). De verdachte wilde zijn scooter terug en overhandigde een kentekenbewijs deel 1b, waaruit kon worden afgeleid dat de scooter op 26 mei 2010 op naam van de verdachte is overgezet (pagina's 17 e.v.).
Een week eerder, op 20 mei 2010, hebben verbalisanten gezien dat de verdachte dezelfde scooter met zich meevoerde. Zij hebben gezien dat het contactslot beschadigd was en dat er een metalen draadje uit stak. Op de vraag van de verbalisanten wie de eigenaar van de scooter was, verklaarde de verdachte dat hij dat was. Uit de controle van het kenteken in het RDW bleek echter dat de scooter op dat moment op naam van [betrokkene 3] stond (pagina's 14 e.v.)
Voorts heeft de verdachte verklaard dat hij de scooter in april/mei 2009 heeft gekocht van een man uit Aalsmeer. Maar omdat hij nog geen 16 jaar oud was, heeft hij de scooter eerst op naam van [betrokkene 4], later op naam van [betrokkene 5] en tenslotte op naam van [betrokkene 3] laten zetten (pagina's 21 e.v.).
Het hof acht de verklaring van de verdachte dat hij de eigenaar is van de scooter ongeloofwaardig nu hij hierover niet eerlijk heeft verklaard. Immers, de scooter was nog niet gestolen op de datum waarop de verdachte zegt dat hij de scooter in zijn bezit had. Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de scooter heeft gestolen en betrekt daarbij dat de verdachte door de verbalisant in de gelegenheid is gesteld aan te tonen dat hij de scooter had gekocht en dat hij derhalve de rechtmatige eigenaar was. Ook zijn de toezeggingen van de verdachte en zijn ouders dat zij zo spoedig mogelijk op het politiebureau zouden langskomen om deze stukken te overhandigen, niet nagekomen (pagina's 19 e.v.)"
2.3.1. Wanneer de rechter zich - al dan niet in reactie op een bewijsverweer - in een nadere overweging beroept op feiten of omstandigheden die door hem redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring, moeten deze feiten of omstandigheden zijn vervat in de gebezigde bewijsmiddelen. Indien zij niet in de bewijsmiddelen zijn vermeld moet de rechter met voldoende mate van nauwkeurigheid in zijn overweging die feiten of omstandigheden aanduiden en het wettige bewijsmiddel aangeven waaraan die feiten of omstandigheden zijn ontleend. Een en ander heeft uitsluitend betrekking op feiten of omstandigheden die redengevend zijn voor de bewezenverklaring. Het voorgaande geldt dus niet voor feiten of omstandigheden, en evenmin voor verklaringen, die de rechter blijkens zijn bewijsoverwegingen onaannemelijk dan wel ongeloofwaardig acht. Van zulke niet aannemelijk of niet geloofwaardig bevonden feiten of omstandigheden dan wel verklaringen kan immers niet worden gezegd dat zij voor de bewezenverklaring redengevend zijn, zodat zij niet bij de bewijsmiddelen mogen worden opgenomen (vgl. HR 20 maart 2012, LJN BV3442, NJ 2012/204).
2.3.2. De door de verdachte afgelegde verklaring inhoudend, kort gezegd, dat hij de scooter voorzien van het kenteken
[0001] in april of mei 2009 heeft gekocht maar eerst op naam van andere personen heeft laten zetten omdat hij toen nog niet de vereiste leeftijd had bereikt, heeft het Hof blijkens zijn hiervoor weergegeven bewijsoverweging - niet onbegrijpelijk - ongeloofwaardig bevonden. Die verklaring heeft het Hof derhalve niet als redengevend voor de bewezenverklaring beschouwd, zodat zij ten onrechte bij de bewijsmiddelen is opgenomen. Daarover klaagt het middel terecht. Dit behoeft in dit geval evenwel niet tot vernietiging van de bestreden uitspraak te leiden omdat de misslag - gelet op de bewijsvoering als geheel - niet aan een behoorlijke motivering van de bewezenverklaring in de weg staat.
2.4. Het middel faalt derhalve.
3. Beoordeling van het achtste middel
3.1. Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden, omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2. Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad in deze zaak waarin het strafrecht voor jeugdigen is toegepast, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde jeugddetentie van negen maanden.
4. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd - ook niet wat betreft de door [betrokkene 1] als benadeelde partij ingediende vordering, aangezien die vordering, naar uit de aan de Hoge Raad toegezonden stukken blijkt, eerst op 30 augustus 2011 bij het Hof is binnengekomen en derhalve niet is ingesteld op de in art. 51g Sv voorziene wijze - brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde jeugddetentie;
vermindert deze in die zin dat deze acht maanden en twee weken beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en J. Wortel, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 mei 2013.