ECLI:NL:HR:2013:BZ9147

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
13/01593
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van een WSNP-zaak wegens nieuwe schulden

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 juni 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure met zaaknummer 13/01593. De zaak betreft een verzoeker die in het kader van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP) tussentijdse beëindiging van de schuldsanering heeft aangevraagd wegens nieuwe schulden. De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken van de rechtbank 's-Gravenhage en het gerechtshof Den Haag, waaruit blijkt dat de verzoeker in een eerder stadium al in de problemen was gekomen met zijn schulden. De Procureur-Generaal heeft in zijn standpunt aangegeven dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard dient te worden op basis van artikel 80a lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). De advocaat van de verzoeker heeft hierop gereageerd, maar de Hoge Raad oordeelt dat de klachten van de verzoeker geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. De Hoge Raad concludeert dat de verzoeker klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, en dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. Daarom verklaart de Hoge Raad het beroep niet-ontvankelijk. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth, en de uitspraak is van belang voor de toepassing van de WSNP in gevallen van nieuwe schulden.

Uitspraak

7 juni 2013
Eerste Kamer
13/01593
RM/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos.
Verzoeker zal hierna ook worden aangeduid als [verzoeker].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak met insolventienummer 10/113 R van de rechtbank 's-Gravenhage van 21 september 2012;
b. het arrest in de zaak 200.113.798/01 van het gerechtshof Den Haag van 19 maart 2013.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van het cassatieberoep op de voet van art. 80a RO.
De advocaat van [verzoeker] heeft bij brief van 2 mei 2013 op dit standpunt gereageerd.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 2.2.1 - 2.2.3).
De Hoge Raad zal daarom - gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal - het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 7 juni 2013.