ECLI:NL:HR:2013:BZ8827
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Verzoek om verkrijging van de Nederlandse nationaliteit en afwijzing in eerdere procedure
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 april 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de verkrijging van de Nederlandse nationaliteit door een verzoekster. De verzoekster, wonende te [woonplaats], had eerder een verzoek ingediend dat was afgewezen in een procedure bij de rechtbank 's-Gravenhage op 10 mei 2012. De Hoge Raad verwijst naar deze eerdere beschikking en stelt vast dat het cassatierekest aan de beschikking is gehecht. De verzoekster heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank, waarbij de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, als verweerder optreedt. De advocaat van de verzoekster is mr. P.J.W. de Water, terwijl de Staat wordt bijgestaan door mr. M.M. van Asperen.
De Hoge Raad heeft de klachten die in de middelen zijn aangevoerd, beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat, gezien artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, er geen nadere motivering nodig is, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de verzoekster verworpen, waarmee de eerdere beslissing van de rechtbank in stand blijft. Deze beschikking is openbaar uitgesproken door raadsheer M.A. Loth, en de uitspraak is een belangrijke bevestiging van de toepassing van de relevante wetgeving inzake naturalisatie.