ECLI:NL:HR:2013:BZ8166

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11/03121
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over bewijsuitsluiting van verklaringen zonder advocaat in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 april 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte was aangeklaagd voor het rijden onder invloed van alcohol en het rijden zonder rijbewijs. Tijdens de procedure heeft de verdediging aangevoerd dat de verklaringen van de verdachte, afgelegd tijdens een politieverhoor, niet als bewijs mochten worden gebruikt omdat de verdachte niet in de gelegenheid was gesteld om een advocaat te raadplegen, in strijd met de Salduz-jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Het Hof heeft geoordeeld dat de verklaring van de verdachte niet voor het bewijs mocht worden gebruikt, maar dat andere waarnemingen van de verbalisant wel als bewijs konden dienen. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat het Hof terecht had geoordeeld dat de in het proces-verbaal vermelde mededeling van de verbalisant voor het bewijs mocht worden gebruikt. De Hoge Raad merkte op dat de redelijke termijn voor de behandeling van de cassatie is overschreden, maar dat dit geen rechtsgevolg met zich meebracht in dit geval. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarmee de eerdere uitspraak van het Hof in stand bleef.

Uitspraak

23 april 2013
Strafkamer
nr. 11/03121
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 31 maart 2011, nummer 20/003302-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.J.D. van Doleweerd, advocaat te Amersfoort, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte niet het gehele proces-verbaal van verhoor van de verdachte van 26 april 2009 van het bewijs heeft uitgesloten.
3.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 25 april 2009 te 's-Hertogenbosch als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 520 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en verdachte dit motorrijtuig heeft bestuurd zonder rijbewijs."
3.3. De bestreden uitspraak houdt onder het opschrift "Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs" het volgende in:
"Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep ten verweer betoogd dat hij moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit omdat er onvoldoende wettig bewijs voorhanden is.
Primair heeft de raadsman daartoe aangevoerd - zakelijk weergegeven - dat:
(...)
Subsidiair, te weten: voor het geval het hof aanneemt dat de verdachte toch degene is die door de politie is aangehouden, heeft de raadsman daartoe aangevoerd
- zakelijk weergegeven - dat het proces-verbaal van verhoor van de verdachte d.d. 26 april 2009 van het bewijs moet worden uitgesloten, omdat de politie hem heeft verhoord zonder dat hij de mogelijkheid heeft gehad om contact met zijn raadsman op te nemen, terwijl de politie voorts heeft nagelaten verdachte te informeren over de mogelijkheid om een advocaat te raadplegen voorafgaande aan het eerste politieverhoor, hetgeen in strijd is met de Salduz-jurisprudentie van het EHRM.
Het hof overweegt als volgt.
(...)
Het subsidiaire verweer van de raadsman treft deels doel. Immers blijkt uit de inhoud van het proces-verbaal van politie niet dat verdachte is gewezen op zijn recht op raadpleging van een advocaat voorafgaand aan het eerste politieverhoor of dat hem de gelegenheid is geboden van dat recht gebruik te maken, hetgeen een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv oplevert.
Het hof zal daarom de bij voormeld verhoor door de verdachte afgelegde verklaring bij de bewijsvoering buiten beschouwing laten. Daarbij heeft het hof rekening gehouden met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
Het hof ziet echter geen reden om naast de verklaring van verdachte ook de hierboven bij de verwerping van het primaire verweer over de vaststelling van de identiteit van de verdachte in voormeld proces-verbaal van verhoor opgenomen opmerkingen van verbalisant Hattu van het bewijs uit te sluiten, zoals door de raadsman is bepleit. De stelling dat een dergelijk gevolg dient te worden verbonden aan een vormverzuim als het onderhavige, vindt geen steun in het recht.
In zoverre wordt ook het subsidiaire verweer verworpen."
3.4. Het Hof heeft onder meer het volgende bewijsmiddel tot het bewijs gebezigd:
"2. Het ambtsedig proces-verbaal van Politieregio Brabant-Noord, District Den Bosch, team Noord-West, nr. 2009047420-6, d.d. 26 april 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 1], agent van politie (p. 8-10 van het proces-verbaal met registratienr. 2009047420-1) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van eigen waarneming(en) en/of bevinding(en) van desbetreffende verbalisant:
Op 26 april 2009, te 00:23 uur, hoorde ik, verbalisant, in het politiebureau te 's-Hertogenbosch een man als verdachte van overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994.
De verdachte gaf mij op te zijn genaamd:
Achternaam: [achternaam verdachte]
Voornamen: [voornaam verdachte]
Geboren: [geboortedatum] 1980
Geboorteplaats/land: [geboorteplaats] in Nederland
Geslacht: Man
Nationaliteit: Nederlandse
Adres: [a-straat 1]
Postcode plaats: [postcode plaats]
Ik deelde de verdachte mede:
'Op straat gaf je op te zijn genaamd:
[Naam], geboren op [geboortedatum] 1984, wonende op de [a-straat 1] te [woonplaats]. Nu blijkt echter, na controle van jouw identiteitskaart. Dat je een valse naam hebt opgegeven op straat.' "
3.5. Het proces-verbaal waaraan dit bewijsmiddel is ontleend vermeldt als opschrift "proces-verbaal van verhoor" en bevat naast de hiervoor weergegeven inhoud, de weergave van bij dat verhoor afgelegde verklaringen van de verdachte, de door de verbalisant gestelde vragen en de door de verdachte gegeven antwoorden.
3.6. In zijn arrest van 30 juni 2009, LJN BH3079, NJ 2009/349 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat verklaringen die de aangehouden verdachte heeft afgelegd voordat hem de gelegenheid is geboden een advocaat te raadplegen, van het bewijs dienen te worden uitgesloten. Het Hof heeft met juistheid geoordeeld dat nu de verdachte door de politie is verhoord zonder dat hem die gelegenheid is geboden, het proces-verbaal van verhoor van 26 april 2009, voor zover daarin verklaringen van de verdachte zijn gerelateerd, niet voor het bewijs mag worden gebezigd.
Het Hof heeft terecht geoordeeld dat de in dat proces-verbaal vermelde mededeling van de verbalisant, diens waarneming of bevinding behelzende, voor het bewijs mag worden gebezigd. Het kennelijke oordeel van het Hof dat de in dat proces-verbaal gerelateerde opgave van de persoonsgegevens in het onderhavige geval niet kan worden aangemerkt als een verklaring van de verdachte als hiervoor bedoeld, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
3.7. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep.
Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde geldboete van € 650,- en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 23 april 2013.