ECLI:NL:HR:2013:BZ7148
Hoge Raad
- Cassatie
- W.A.M. van Schendel
- H.A.G. Splinter-van Kan
- W.F. Groos
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep en machtiging van de raadsman
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 april 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was eerder door de Rechtbank 's-Gravenhage veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden voor meerdere diefstallen. De raadsman van de verdachte, mr. R.P. Snorn, had hoger beroep ingesteld, maar het Hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep. Het Hof oordeelde dat het faxbericht van de raadsman geen melding maakte van een bijzondere volmacht aan een medewerker van de griffie om namens de verdachte hoger beroep in te stellen. Dit oordeel werd door de Hoge Raad als niet begrijpelijk bestempeld.
De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit een eerder arrest en concludeerde dat de brief van de raadsman, waarin hij verklaarde door zijn cliënt bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd om hoger beroep in te stellen, wel degelijk als een machtiging kon worden opgevat. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte had geoordeeld dat er geen bijzondere volmacht was verleend aan de griffiemedewerker. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor een nieuwe behandeling.
Deze uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie en de juiste toepassing van de wettelijke vereisten voor het instellen van hoger beroep, met name in situaties waarin een advocaat optreedt namens een cliënt. De Hoge Raad bevestigde dat een advocaat die door zijn cliënt is gevolmachtigd, de bevoegdheid heeft om hoger beroep in te stellen, mits dit op de juiste wijze wordt gecommuniceerd aan de griffie.