ECLI:NL:HR:2013:BZ6959

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
12/05438
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring van cassatieberoep wegens onvoldoende belang

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 april 2013 uitspraak gedaan over een cassatieberoep ingesteld door [eiser] tegen de verwerende partijen [verweerster 1], [verweerder 2], [verweerder 3] en [verweerder 4]. De zaak betreft een geschil over de ontvankelijkheid van het cassatieberoep, waarbij de Procureur-Generaal heeft gesteld dat het beroep niet-ontvankelijk verklaard dient te worden op grond van artikel 80a lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). De Hoge Raad heeft in zijn overwegingen aangegeven dat de klachten van [eiser] geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat er kennelijk onvoldoende belang is bij het cassatieberoep. Dit oordeel is gebaseerd op de argumenten die door de Procureur-Generaal zijn aangevoerd, waaruit blijkt dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad heeft vervolgens het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard en [eiser] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verwerende partijen zijn begroot op nihil. De uitspraak is openbaar gedaan door de vice-president en de raadsheren, waarbij de betrokken rechters de zaak hebben beoordeeld en de beslissing hebben genomen.

Uitspraak

12 april 2013
Eerste Kamer
12/05438
EV/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
in dit geding woonplaats kiezende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. J. Groen en mr. E.A.M. Brouwers-Bouwman,
t e g e n
1. [Verweerster 1],
gevestigd te [vestigingsplaats],
2. [Verweerder 2],
gevestigd te [woonplaats],
3. [Verweerder 3],
wonende te [woonplaats]
4. [Verweerder 4],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en [verweerder] c.s.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 219241/HA ZA 11-1193 van de rechtbank Arnhem van 9 november 2011 en 21 december 2011;
b. het arrest in de zaak 200.102.945 van het gerechtshof te Arnhem van 18 september 2012.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerder] c.s. is verstek verleend.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van het cassatieberoep op de voet van art. 80a RO.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 7 maart 2013 op dit standpunt gereageerd.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 2).
De Hoge Raad zal daarom - gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal - het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] c.s. begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 12 april 2013.