ECLI:NL:HR:2013:BZ6608

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
13/00752
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing toelatingsverzoek wegens ontbreken goede trouw bij ontstaan schulden

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 mei 2013 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [verzoeker], die in eerste instantie een verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling had ingediend. Het verzoek werd afgewezen door de rechtbank Rotterdam op 19 oktober 2012, waarna [verzoeker] in hoger beroep ging bij het gerechtshof Den Haag. Het hof bevestigde de afwijzing op 7 februari 2013. De Hoge Raad heeft het cassatieberoep van [verzoeker] beoordeeld aan de hand van artikel 80a lid 1 van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP). De Procureur-Generaal heeft in zijn standpunt aangegeven dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard moet worden, omdat [verzoeker] klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep en de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad heeft deze conclusie overgenomen en geoordeeld dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. De Hoge Raad heeft daarom het beroep niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraken van de rechtbank en het hof in stand blijven. Dit arrest is openbaar uitgesproken door raadsheer M.A. Loth, en is een belangrijke uitspraak in het kader van de beoordeling van de goede trouw bij het ontstaan van schulden in het kader van de WSNP.

Uitspraak

17 mei 2013
Eerste Kamer
13/00752
RM/DH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. M-J.E. Gilsing.
Verzoeker zal hierna ook worden aangeduid als [verzoeker].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 401691/FT-EA 12.1204 van de rechtbank Rotterdam van 19 oktober 2012;
b. het arrest in de zaak 200.115.573/01 van het gerechtshof Den Haag van 7 februari 2013.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van het cassatieberoep op de voet van art. 80a RO.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 2).
De Hoge Raad zal daarom - gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal - het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 17 mei 2013.