ECLI:NL:HR:2013:BZ6533
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de grenzen van de rechtsstrijd in appel en het grievenstelsel
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 mei 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen [eiseres] en ABN AMRO BANK N.V. De zaak betreft een geschil dat zijn oorsprong vindt in eerdere vonnissen van de rechtbank Amsterdam en een arrest van het gerechtshof te Amsterdam. De Hoge Raad verwijst naar de vonnissen van de rechtbank van 1 juni 2005, 21 december 2005, 23 juli 2008 en 25 november 2009, alsook naar het arrest van het hof van 27 september 2011.
De eiseres heeft beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof, terwijl ABN AMRO een voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep heeft ingesteld. Beide partijen hebben geconcludeerd tot verwerping van elkaars beroep. De zaak is behandeld door de advocaten van beide partijen, waarbij de conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het principale cassatieberoep.
De Hoge Raad oordeelt dat de klachten die in het middel zijn aangevoerd niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, wat inhoudt dat er geen nadere motivering nodig is, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Aangezien het principale beroep faalt, komt het voorwaardelijk incidentele beroep niet aan de orde. De Hoge Raad verwerpt het principale beroep en veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 799,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.