ECLI:NL:HR:2013:BZ6513
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- N. Jörg
- Rechtspraak.nl
Nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep door gebrek aan instemming
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 april 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft een beroep in cassatie door de verdachte, die werd bijgestaan door advocaat mr. J.S. Nan. De kern van de zaak draait om de vraag of het Hof de voorschriften van artikel 322, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) heeft nageleefd. Dit artikel vereist dat het onderzoek ter terechtzitting opnieuw moet worden aangevangen indien de instemming van de Advocaat-Generaal en de aanwezige verdachte ontbreekt bij de hervatting van het onderzoek.
De feiten van de zaak zijn als volgt: de behandeling in hoger beroep begon op 18 februari 2011, waarbij het Hof was samengesteld uit mrs. Van Strien, Stoker-Klein en Bonn. Na een schorsing van het onderzoek werd de zaak hervat op 29 maart 2011, maar op deze zitting was het Hof samengesteld uit mrs. Van Strien, Langeler en Bonn. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet had voldaan aan de vereisten van artikel 322, derde lid, Sv, omdat er geen instemming was gegeven door de Advocaat-Generaal en de verdachte voor de hervatting van het onderzoek.
De Hoge Raad concludeerde dat dit verzuim leidt tot de nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 29 maart 2011 en de daaropvolgende einduitspraak. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, zodat de zaak opnieuw kan worden berecht en afgedaan op het bestaande hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van de naleving van procesrechtelijke voorschriften in strafzaken, met name de noodzaak van instemming bij de hervatting van het onderzoek.