ECLI:NL:HR:2013:BZ5568
Hoge Raad
- Herziening
- W.A.M. van Schendel
- J.P. Balkema
- J. de Hullu
- J. Wortel
- N. Jörg
- Rechtspraak.nl
Herziening van een veroordeling in een strafzaak met betrekking tot de Nederlandse taalvaardigheid van het slachtoffer
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 maart 2013 uitspraak gedaan over een aanvraag tot herziening van een eerder vonnis van het Gerechtshof te Amsterdam. De aanvrager, vertegenwoordigd door mr. M. Mulder, had verzocht om herziening van de veroordeling die was uitgesproken op 14 oktober 2008. De kern van de herzieningsaanvraag was de vraag of het slachtoffer, dat als getuige had verklaard, de Nederlandse taal voldoende machtig was om zonder tolk door de politie te worden gehoord. Het Hof had deze vraag bevestigend beantwoord, maar de aanvrager stelde dat het Hof niet tot deze conclusie had kunnen komen als het bekend was geweest met aanvullende verklaringen die de taalvaardigheid van het slachtoffer in twijfel trokken.
De Hoge Raad overwoog dat de argumenten in de herzieningsaanvraag niet voldoende waren om te concluderen dat het Hof tot een ander oordeel zou zijn gekomen. De Hoge Raad benadrukte dat de wetgeving, met name artikel 464a van het Wetboek van Strafvordering, voorschrijft dat raadsheren die eerder over een cassatieberoep hebben beslist, niet ook beslissen op een herzieningsaanvraag in dezelfde zaak. Dit waarborgt de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechtspraak. De Hoge Raad concludeerde dat de aanvraag tot herziening kennelijk ongegrond was en wees deze af.
De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de noodzaak voor zorgvuldigheid in het gebruik van getuigenverklaringen en de rol van taalvaardigheid in strafzaken. De beslissing onderstreept ook de belangrijke juridische principes die de procedurele rechten van verdachten waarborgen, vooral in gevallen waar taal een cruciale rol speelt in de waarheidsvinding.