ECLI:NL:HR:2013:BZ5381

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11/03872
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over strafmotivering en ongewenstverklaring van verdachte

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 maart 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1974, was veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden voor het in bezit hebben van een vervalst reisdocument. De verdediging voerde aan dat een gevangenisstraf van meer dan een maand zou leiden tot een ongewenstverklaring, wat gevolgen zou hebben voor de verkrijging van een visum of verblijfsvergunning. Het Hof oordeelde echter dat de eventuele ongewenstverklaring niet ter beoordeling stond en dat de straf passend was, rekening houdend met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat de strafoplegging in overeenstemming was met de LOVS-richtlijnen. De verdediging stelde dat het Hof niet voldoende had gemotiveerd waarom het was afgeweken van het standpunt van de verdediging, maar de Hoge Raad oordeelde dat dit geen aanleiding gaf voor cassatie. Tevens werd opgemerkt dat de redelijke termijn van art. 6 EVRM was overschreden, maar dat dit geen rechtsgevolg met zich meebracht gezien de opgelegde straf. Uiteindelijk verwierp de Hoge Raad het beroep.

Uitspraak

26 maart 2013
Strafkamer
nr. S 11/03872
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 8 maart 2011, nummer 23/000692-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.M. Tang, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak wat betreft de strafoplegging, tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel beoogt kennelijk te klagen dat het Hof in strijd met art. 359, tweede lid, Sv heeft verzuimd in het bijzonder de redenen op te geven waarom het is afgeweken van het door de verdediging naar voren gebrachte uitdrukkelijk onderbouwde standpunt met betrekking tot de op te leggen straf in verband met de vreemdelingenrechtelijke consequenties.
3.2. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het volgende aangevoerd:
"(...)
Subsidiair verzoek ik u om een eventueel op te leggen gevangenisstraf tot 27 dagen te beperken, nu een gevangenisstraf van meer dan 1 maand tot een ongewenstverklaring kan leiden. Een ongewenstverklaring blijft minimaal 5 jaar van kracht en staat aan de verkrijging van een visum of een verblijfsvergunning in de weg."
3.3. Het Hof heeft de verdachte ter zake van "in het bezit zijn van een reisdocument waarvan hij weet dat het vervalst is" veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden. Het Hof heeft de strafoplegging als volgt gemotiveerd:
"Oplegging van straf en maatregel
De politierechter in de rechtbank Haarlem heeft de verdachte voor het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met aftrek van het voorarrest. Voorts heeft de politierechter een nationaal paspoort van China aan het verkeer onttrokken.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het paspoort van China aan de uitgevende instantie zal worden teruggegeven.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte bleek bij een controle op de luchthaven Schiphol in het bezit van een reisdocument te zijn waarvan hij wist dat het vervalst was. Hierdoor heeft de verdachte niet alleen de Nederlandse autoriteiten getracht te misleiden maar ook de belangen gefrustreerd die met een deugdelijke grensbewaking worden gediend en het vertrouwen geschonden dat in het internationaal personenverkeer aan identiteitspapieren en reisdocumenten moet kunnen worden gesteld.
De raadsman heeft aangevoerd dat een gevangenisstraf van meer dan een maand het gevolg zal hebben dat de verdachte ongewenst zal worden verklaard, en heeft bepleit voor oplegging van een gevangenisstraf van 27 dagen. Daarnaast heeft de raadsman bepleit voor teruggave van het in beslag genomen paspoort aan de verdachte.
Het hof overweegt als volgt.
Een eventuele ongewenstverklaring van de verdachte staat niet ter beoordeling van het hof, zodat daarmee het hof geen rekening kan houden. De door de verdachte in eerste aanleg opgelegd gekregen straf is, rekening houdend met de zogenoemde LOVS-richtlijnen, in overeenstemming met wat in vergelijkbare gevallen door de rechter pleegt te worden opgelegd. Het hof acht deze straf dan ook passend en geboden.
Het bij de verdachte in beslag genomen paspoort dient te worden onttrokken aan het verkeer, nu het bewezen verklaarde met betrekking tot dat voorwerp is begaan en het van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 7 februari 2011 is de verdachte niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
(...)
Beslissing
Het hof:
(...)
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden."
3.4. Met zijn overweging dat de eventuele ongewenstverklaring van de verdachte niet ter beoordeling van het Hof staat zodat het daarmee geen rekening kan houden heeft het Hof als zijn oordeel tot uitdrukking gebracht dat de enkele mogelijkheid dat aan de uitkomst van deze strafzaak betekenis zal worden toegekend in verband met een bestuurlijke maatregel die het daartoe bevoegde gezag nog kan treffen, onvoldoende grond is voor het bepalen van een andere straf dan in verband met de vaststaande en door het Hof relevant geachte omstandigheden aangewezen is.
Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en hetgeen door de verdediging is aangevoerd noopte het Hof niet tot een nadere motivering van de strafoplegging. Het middel faalt.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van twee maanden en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en J. Wortel, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 26 maart 2013.