ECLI:NL:HR:2013:BZ5371
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over onrechtmatige daad en faillissementsrecht met betrekking tot de verkoop van een onderneming
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 mei 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een faillissement. De eiser, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J.W. Landman, had een overeenkomst gesloten met [betrokkene 1] voor de exploitatie van een horecagelegenheid. Na het faillissement van [betrokkene 1] heeft de curator, mr. H.J. Bakker, de koopovereenkomst tussen eiser en [betrokkene 1] vernietigd op grond van de Faillissementswet, specifiek artikelen 42 en 47. De curator vorderde onder andere een verklaring voor recht dat eiser onrechtmatig had gehandeld door activa aan de boedel te onttrekken en dat de koopovereenkomst nietig was. De rechtbank heeft deze vorderingen afgewezen, maar het hof oordeelde dat eiser onrechtmatig in bezit was van de onderneming en veroordeelde hem tot schadevergoeding.
De Hoge Raad heeft de arresten van het gerechtshof vernietigd en het geding verwezen naar het gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling. De Hoge Raad oordeelde dat het hof onvoldoende had gemotiveerd dat het causaal verband tussen het onrechtmatig in bezit houden van de onderneming en de door de curator gestelde schade ontbrak. De Hoge Raad heeft de curator ook veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van eiser zijn begroot op € 899,82 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris. Dit arrest benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige beoordeling van de omstandigheden die tot schade hebben geleid in faillissementszaken.