ECLI:NL:HR:2013:BZ5369

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 juni 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11/03774
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie inzake aandelenoverdracht en bewijsaanbod

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 juni 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen [verzoeker] en Aventura Real Estate N.V. Het geschil betreft de eigendom van aandelen in Aventura, waarbij [verzoeker] stelt dat hij nooit zijn aandelen heeft overgedragen. De zaak is ontstaan uit onenigheid tussen [verzoeker] en andere betrokkenen bij Aventura, wat leidde tot zijn vertrek uit Aruba in 1993. Aventura beweert dat [verzoeker] zijn aandelen bij akte heeft overgedragen, maar [verzoeker] ontkent dit en vordert een verklaring voor recht dat hij nog steeds eigenaar is van 49% van de aandelen.

Het Gerecht in eerste aanleg heeft de vordering van [verzoeker] toegewezen, maar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie heeft dit vonnis vernietigd en de vordering afgewezen. Het hof oordeelde dat [verzoeker] onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat hij [de advocaat] niet als zijn gemachtigde heeft ingeschakeld. De Hoge Raad heeft het vonnis van het hof vernietigd, omdat het hof niet voldoende rekening heeft gehouden met de stellingen van [verzoeker] en het bewijsaanbod dat hij heeft gedaan. De Hoge Raad heeft het geding terugverwezen naar het hof voor verdere behandeling en beslissing.

De Hoge Raad heeft ook de kosten van het geding in cassatie aan Aventura opgelegd, waarbij de kosten aan de zijde van [verzoeker] zijn begroot op € 375,18 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris. In het incidentele beroep heeft de Hoge Raad het beroep van Aventura verworpen en ook hier de kosten aan Aventura opgelegd, begroot op € 68,07 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.

Uitspraak

21 juni 2013
Eerste Kamer
11/03774
TT/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie, verweerder in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. J.W.H. van Wijk,
t e g e n
AVENTURA REAL ESTATE N.V.,
gevestigd in Aruba,
VERWEERSTER in cassatie, verzoekster in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaten: mr. J.A.M.A. Sluysmans en mr. R.L. de Graaff.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoeker] en Aventura.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak AR 3197 van 2008 van het gerecht in eerste aanleg van Aruba van 18 november 2009;
b. het vonnis in de zaak AR 3197/08-H-25/11 van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 17 mei 2011.
Het vonnis van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Aventura heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. Het cassatierekest en het verweerschrift tevens houdende voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor [verzoeker] toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot verwerping.
De advocaat van [verzoeker] heeft bij brief van 22 februari 2013 op die conclusie gereageerd.
3. Uitgangspunten in cassatie
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Aventura is opgericht op 13 maart 1992. Bij de oprichting verkreeg [betrokkene 1] 51 en [verzoeker] 49 aandelen in Aventura.
(ii) Als gevolg van onenigheid tussen hem en de andere bij Aventura betrokken personen heeft [verzoeker] op 14 mei 1993 Aruba verlaten. Hij heeft tot zijn terugkeer op Aruba in september 2008 geen aanspraak gemaakt op de aandelen.
(iii) Aventura stelt dat [verzoeker] zijn aandelen in de periode 1992-1993 bij akte aan haar heeft overgedragen. Zij beroept zich hiertoe op twee ongedateerde akten - een schikkingsovereenkomst en een op die schikking gebaseerde akte van overdracht. Volgens Aventura zijn beide akten namens [verzoeker] ondertekend door de advocaat [de advocaat].
3.2 [Verzoeker] vordert in dit geding, kort gezegd, een verklaring voor recht dat hij nog steeds eigenaar is van 49% van de aandelen in Aventura. Hij heeft daartoe aangevoerd dat hij de aandelen nooit heeft overgedragen. Het Gerecht heeft de vordering toegewezen.
Het hof heeft het vonnis vernietigd en de vordering alsnog afgewezen. Het heeft daartoe onder meer het volgende overwogen.
"4.3.2.1 [Verzoeker] heeft ontkend [de advocaat] als advocaat te hebben ingeschakeld. Die ontkenning is, met name gelet op de als producties vijf bij memorie van grieven overgelegde brieven van 9 december 1992, 2 april 1993 en 17 mei 1993 van [de advocaat] waarin hij namens procespartij [verzoeker] om aanhouding vraagt van de behandeling van de zaak AR 1683/92, onvoldoende onderbouwd en toegelicht, alleen al omdat [verzoeker] geen enkel stuk uit deze procedure heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij toen in deze zaak een andere raadsman had dan [de advocaat]. Het Hof houdt het er dan ook voor dat [de advocaat] in die tijd als gemachtigd raadsman/advocaat voor [verzoeker] is opgetreden. Het Hof gaat wat dat betreft voorbij aan het bewijsaanbod van [verzoeker] omdat, gelet op het vorenstaande, hij zijn stelling dat [de advocaat] niet als zijn gemachtigde is opgetreden, onvoldoende heeft onderbouwd.
4.3.2.2 In beginsel moet het ervoor worden gehouden dat een advocaat volledig gemachtigd is door zijn cliënt. Voor zover dat in de betreffende procedure AR 1683/92 niet het geval zou zijn, is dat door [verzoeker] onvoldoende gemotiveerd gesteld. Het Hof gaat daarom ervan uit dat [de advocaat] volledig gemachtigd was. Dit leidt tot de conclusie dat de aandelenoverdracht geldig is geweest.
4.3.3 Voor zover [de advocaat] niet gemachtigd zou zijn geweest tot het treffen van een regeling, heeft Aventura, juist doordat [verzoeker] zich ter zitting heeft laten vertegenwoordigen door een rechtsgeleerd raadsman, erop mogen vertrouwen dat deze raadsman bevoegd was om een regeling te treffen. Dat een rechtsgeleerd raadsman zijn bevoegdheden overschrijdt, komt voor risico van degene die deze raadsman heeft ingeschakeld."
4. Beoordeling van het middel in het principale beroep
4.1 [Verzoeker] heeft aangevoerd (i) dat hij nimmer [de advocaat] heeft verzocht zijn belangen te behartigen dan wel [de advocaat] heeft gemachtigd hem in een procedure te vertegenwoordigen, (ii) dat hij zich steeds slechts heeft laten bijstaan door mr. Baptist, en (iii) dat hij geen weet heeft gehad van de zaak met nummer AR 1683/92. Voorts heeft [verzoeker] bewijs aangeboden van zijn stellingen, in welk verband hij heeft aangeboden om [de advocaat] als getuige te doen horen.
Het hof heeft in rov. 4.3.2.1 geoordeeld dat [verzoeker] zijn stelling dat hij [de advocaat] niet als zijn advocaat heeft ingeschakeld, onvoldoende heeft onderbouwd en toegelicht. Daartoe heeft het hof verwezen naar brieven waarin [de advocaat] namens [verzoeker] om aanhouding van de behandeling van de zaak AR 1683/92 heeft gevraagd, en naar de omstandigheid dat [verzoeker] geen enkel stuk uit die procedure heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij toen in de zaak AR 1683/92 een andere raadsman had dan [de advocaat]. Vervolgens is het hof voorbijgegaan aan het bewijsaanbod van [verzoeker], op de grond dat hij zijn stelling dat [de advocaat] niet als zijn gemachtigde is opgetreden, onvoldoende heeft onderbouwd.
De tegen rov. 4.3.2.1 gerichte motiveringsklachten van onderdeel 2 slagen. In het licht van het betoog van [verzoeker] dat hij geen weet heeft gehad van de zaak AR 1683/92, kan noch het optreden van [de advocaat] in die zaak noch het ontbreken van stukken waaruit blijkt dat [verzoeker] in die zaak een andere raadsman had dan [de advocaat], het oordeel van het hof dragen dat [verzoeker] zijn stelling dat hij [de advocaat] niet als zijn advocaat heeft ingeschakeld, onvoldoende heeft onderbouwd, en dat aan zijn bewijsaanbod moet worden voorbijgegaan.
4.2 Het vorenstaande brengt mee dat ook onderdeel 3 slaagt, voor zover het zich keert tegen het oordeel van het hof in rov. 4.3.2.2 dat [verzoeker] zijn stelling dat [de advocaat] nimmer door hem was gemachtigd, onvoldoende heeft onderbouwd. Onderdeel 4 slaagt eveneens, waar het klaagt over de onbegrijpelijkheid van het uitgangspunt van het hof in rov. 4.3.3 dat [verzoeker] zich in de zaak AR 1683/92 ter zitting door [de advocaat] heeft laten vertegenwoordigen.
4.3 De overige onderdelen behoeven geen behandeling.
5. Beoordeling van het middel in het voorwaardelijk ingestelde incidentele beroep
Het middel klaagt dat het hof is voorbijgegaan aan een aantal in het middel genoemde en aldaar als essentieel aangemerkte stellingen van Aventura. Deze stellingen kunnen zo nodig na verwijzing alsnog aan de orde komen. Daarom dient het middel bij gebrek aan belang te worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
in het principale beroep:
vernietigt het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van 17 mei 2011;
verwijst het geding naar dat hof ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt Aventura in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verzoeker] begroot op € 375,18 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris;
in het incidentele beroep:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Aventura in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verzoeker] begroot op € 68,07 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, A.H.T. Heisterkamp, C.E. Drion en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 21 juni 2013.