ECLI:NL:HR:2013:BZ5346
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van een pachtovereenkomst en de mogelijkheden tot aanvulling van opzeggronden
In deze zaak gaat het om de beëindiging van een pachtovereenkomst tussen Beheer- en Beleggingsmaatschappij De Molensteen B.V. en de verweerders. De Molensteen heeft in 1999 percelen grond met een boerderij in Waalwijk gekocht en heeft met de verweerder afspraken gemaakt over het gebruik van deze percelen. In een eerder geschil heeft de pachtkamer van het gerechtshof Arnhem vastgesteld dat er een pachtovereenkomst bestaat die eindigt op 30 juni 2011. De Molensteen heeft op 30 maart 2009 beide pachtovereenkomsten opgezegd, waarbij zij zich beroept op gronden uit het Burgerlijk Wetboek (BW) die betrekking hebben op de bedrijfsvoering van de pachter en de belangenafweging tussen partijen.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de opzegging op basis van de eerste grond niet slaagde, maar dat de tweede grond wel gegrond was. Het hof heeft echter de vonnissen van de rechtbank vernietigd en de vorderingen van De Molensteen afgewezen. Het hof oordeelde dat de verwijten die De Molensteen maakte over het telen van akkerbouwgewassen op weidegrond niet konden worden meegenomen in de opzegging, omdat deze niet in de opzegging waren vermeld. Dit leidde tot de conclusie dat de opzegging niet kon leiden tot toewijzing van de vordering van De Molensteen.
De Hoge Raad heeft het beroep van De Molensteen verworpen en geoordeeld dat de eisen die het hof stelde aan de opzegging niet onterecht waren. De Hoge Raad benadrukte dat de pachter moet kunnen begrijpen op basis van de opzegging of hij de opzegging wil aanvaarden of in beroep wil gaan. De Molensteen werd veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verweerders zijn begroot op € 799,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.