ECLI:NL:HR:2013:BZ5048
Hoge Raad
- Cassatie
- J.A.C.A. Overgaauw
- E.N. Punt
- C.H.W.M. Sterk
- Rechtspraak.nl
Aansprakelijkheid in het kader van de Invorderingswet 1990 met betrekking tot loonbelasting en premies
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 maart 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de aansprakelijkstelling van X B.V. voor loonbelasting en premies die door A Limited verschuldigd waren. De aansprakelijkstelling vond plaats op basis van artikel 34 van de Invorderingswet 1990, waarbij de Ontvanger op 7 oktober 2005 de belanghebbende aansprakelijk stelde voor de belastingverplichtingen van A Limited over de jaren 1999 en 2000. Na bezwaar en een uitspraak van de Rechtbank te Haarlem, die de aansprakelijkstelling vernietigde, heeft de Ontvanger hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en de aansprakelijkstelling bevestigd, waarna belanghebbende in cassatie ging.
De Hoge Raad oordeelde dat de aansprakelijkstelling ook de loonbelasting omvat die de uitlener verschuldigd is als gevolg van brutering. De verklaringen van betalingsgedrag die door de Ontvanger zijn afgegeven, zijn niet in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, ook al was er kennis van mogelijke onjuiste belastingaangiften door A Limited. De Hoge Raad bevestigde dat de Ontvanger de belanghebbende aansprakelijk mocht stellen, ondanks het feit dat belanghebbende een onvolledige schaduwadministratie voerde. De Hoge Raad oordeelde dat de aansprakelijkheid niet gematigd hoefde te worden, omdat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat de toepassing van het anoniementarief onterecht was.
De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof werd bekrachtigd. Dit arrest heeft belangrijke implicaties voor de toepassing van de inlenersaansprakelijkheid en de verantwoordelijkheden van inleners in het kader van de Invorderingswet 1990.