ECLI:NL:HR:2013:BZ4496

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
01692/07 Hs
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening aanvraag geurproef in strafzaak met ernstige twijfels over betrouwbaarheid

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 maart 2013 uitspraak gedaan over een aanvraag tot herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De aanvrager, geboren in 1971, was eerder veroordeeld tot zeven jaren en zes maanden gevangenisstraf voor onder andere poging tot doodslag en diefstal met geweld. De aanvraag tot herziening was gebaseerd op de stelling dat er gerede twijfel bestond over de betrouwbaarheid van een geuridentificatieproef die in de zaak was uitgevoerd. De aanvrager stelde dat, indien de rechter op de hoogte was geweest van deze twijfels, de uitkomst van de rechtszaak anders zou zijn geweest.

De Hoge Raad heeft de aanvraag beoordeeld en geconcludeerd dat de geuridentificatieproef in strijd met de geldende protocollen was uitgevoerd, wat de betrouwbaarheid van de resultaten in twijfel trok. Echter, de Hoge Raad oordeelde dat er voldoende ander bewijs was dat de aanvrager verbond aan de tenlastegelegde feiten, waaronder verklaringen van medeverdachten en een taxichauffeur. Dit bewijs was voldoende om de veroordeling te handhaven, ongeacht de onregelmatigheden rondom de geuridentificatieproef.

De Hoge Raad heeft de aanvraag tot herziening dan ook afgewezen, omdat er geen ernstig vermoeden bestond dat de aanvrager vrijgesproken zou zijn indien de onregelmatigheden bekend waren geweest. De beslissing van het Hof werd bevestigd, en de aanvrager blijft veroordeeld voor de gepleegde feiten.

Uitspraak

19 maart 2013
Strafkamer
nr. S 01692/07 Hs
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 6 februari 2004, nummer 21-003185-02, ingediend door mr. F.L. Lischer, advocaat te Almere, namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft de aanvrager ter zake van 1. "medeplegen van poging tot doodslag", 2. "diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, gepleegd door twee of meer verenigde personen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft" en 3. "handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie", veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren en zes maanden.
2. De aanvraag tot herziening
2.1. De aanvraag tot herziening en de na de conclusie van de Procureur-Generaal Fokkens ingekomen aanvulling daarop zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
2.2. De aanvraag berust op de stelling dat de zaak van de aanvrager destijds niet zou hebben geleid tot een veroordeling indien de rechter bekend zou zijn geweest met de omstandigheid dat sprake is van gerede twijfel aan de betrouwbaarheid en de wijze van uitvoering van een in deze zaak uitgevoerde geuridentificatieproef.
3. De conclusie van de Procureur-Generaal
De Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvraag als ongegrond zal afwijzen.
4. Achtergrond van de aanvraag
Aan de aanvraag is gehecht een brief van mei 2007 van het Arrondissementsparket Zwolle-Lelystad gericht aan de aanvrager. In deze brief is de aanvrager een mededeling gedaan omtrent mogelijk onjuist uitgevoerde geuridentificatieproeven in de periode van september 1997 tot en met maart 2006 door de geurhondendienst Noord- en Oost-Gelderland. In deze periode zou de speurhondengeleider tijdens het afnemen van de geuridentificatieproef regelmatig, in afwijking van het vastgestelde protocol, vooraf op de hoogte zijn geweest van de sorteervolgorde van de geurbuisjes. Volgens het openbaar ministerie zou ook in de zaak van de aanvrager gebruik zijn gemaakt van een dergelijke geuridentificatieproef. De onderhavige aanvraag is naar aanleiding van deze mededeling ingediend.
5. Aan de beoordeling van de aanvraag voorafgaande beschouwing
5.1. De Hoge Raad heeft eerder geoordeeld dat in de gevallen waarin in de periode van september 1997 tot en met maart 2006 een geuridentificatieproef door de geurhondendienst Noord- en Oost-Gelderland in de desbetreffende strafzaak is uitgevoerd, dit onderzoek - behoudens concrete aanwijzingen van het tegendeel - moet worden geacht te hebben plaatsgevonden in strijd met het voorschrift dat de hondengeleider de volgorde van de geurdragers niet kent, hetgeen met zich brengt dat ervan moet worden uitgegaan dat het resultaat van die geuridentificatieproef in die gevallen niet als voldoende betrouwbaar kan gelden en dat aldus moet worden aangenomen dat het resultaat van de geuridentificatieproef niet zou zijn gebruikt voor het bewijs indien de rechter met de opgetreden onregelmatigheid bekend was geweest (vgl. HR 22 april 2008, LJN BC8789, NJ 2008/591).
5.2. Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder c van art. 457 Sv slechts dienen een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat - ware dit gegeven bekend geweest - het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepassing van een minder zware strafbepaling.
5.3. Ingeval het resultaat van een onregelmatige geuridentificatieproef voor het bewijs van het desbetreffende tenlastegelegde feit is gebezigd en het niet aannemelijk is dat zonder deze uitkomst van de geuridentificatieproef de feitenrechter op grond van het beschikbare bewijsmateriaal tot een bewezenverklaring zou zijn gekomen, levert dat een ernstig vermoeden op dat de rechter de aanvrager terzake zou hebben vrijgesproken. In dat geval is sprake van een beroep op een gegeven als hiervoor onder 5.2 vermeld.
6. Beoordeling van de aanvraag
6.1. Bij voormeld arrest waarvan herziening wordt gevraagd is ten laste van de aanvrager bewezenverklaard dat:
"1. hij op 15 mei 2002 te Biddinghuizen, gemeente Dronten, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met zijn mededader(s) met dat opzet
- één kabel om de keel van [slachtoffer] heeft gelegd en vervolgens die kabel zeer strak heeft aangetrokken en
- [slachtoffer] meermalen, al dan niet met enig (hard) voorwerp, op het hoofd heeft geslagen en
- de keel van [slachtoffer] dichtgeknepen (gehouden) en
- [slachtoffer] meermalen op/in delen van het lichaam (waaronder de halsstreek en de rug) met een scherp en/of puntig voorwerp gestoken
- [slachtoffer] meermalen op het lichaam geschopt/getrapt en
- [slachtoffer] op een nachtelijk tijdstip en op een afgelegen locatie in een sloot gegooid/geduwd/geschopt en daar vervolgens achtergelaten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. hij op 15 mei 2002 te Biddinghuizen, gemeente Dronten, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een auto (merk Mercedes Benz, type E200 CDI), toebehorend aan [A], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat verdachte en/of zijn mededader(s) één kabel om de keel van [slachtoffer] heeft/hebben gelegd en vervolgens (zeer) strak heeft/hebben aangetrokken en
- verdachte en/of zijn mededader(s) [slachtoffer] meermalen, al dan niet met enig voorwerp, op het hoofd heeft/hebben geslagen en
- heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) de keel van [slachtoffer] dichtgeknepen (gehouden) en
- heeft/hebben verdachte en of zijn mededader(s) [slachtoffer] meermalen op/in delen van het lichaam (waaronder de halsstreek en de rug) gestoken met een scherp en/of puntig voorwerp en
- heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) [slachtoffer] op een nachtelijk tijdstip en op een afgelegen locatie in een sloot gegooid/geduwd/geschopt en vervolgens aldaar achtergelaten, tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (een doorgesneden pees in de hand/arm en doorboorde longen) heeft bekomen;
3. hij op 11 juni 2002 in de gemeente Hilversum een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk Astra, type GT28, kaliber 6.35), en munitie van categorie III, te weten vier scherpe patronen (merk S&B, kaliber 6,35 mm) en een scherpe patroon (kaliber 7.65 mm), voorhanden heeft gehad."
6.2. Het Hof heeft volstaan met een verkort arrest. Een aanvulling als bedoeld in het tweede lid van art. 365a Sv op het arrest ontbreekt derhalve.
6.3. Uit de stukken van het dossier waarover de Hoge Raad de beschikking heeft, blijkt dat geen geuridentificatieproef heeft plaatsgevonden ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde. In zoverre is de aanvraag ongegrond.
6.4. Voorts kan uit de stukken ten aanzien van het bewijs van het onder 1 en 2 tenlastegelegde worden afgeleid hetgeen is weergegeven in de conclusie van de Procureur-Generaal onder 8.
6.5. Dat bewijs omvat een verklaring van de taxichauffeur dat hij drie personen in zijn taxi had meegenomen en verklaringen van de twee medeverdachten dat zij tezamen met de aanvrager het voornemen hadden een taxichauffeur te beroven en dat de aanvrager, die achter de taxichauffeur had plaatsgenomen, de persoon is geweest die een kabelslot om de keel van de taxichauffeur heeft gebonden en dat ze gedrieën met de taxi naar België zijn gereden. Daaruit kan met voldoende mate van aannemelijkheid worden afgeleid dat, ook zonder het resultaat van de geuridentificatieproef in aanmerking te nemen, de aanvrager een van de personen is geweest die het tenlastegelegde heeft gepleegd. Hetgeen in de aanvullende aanvraag omtrent de waardering van het bewijs is aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Die aanvraag houdt voor het overige niet in een door bescheiden gestaafd gegeven als hiervoor bedoeld onder 5.2.
6.6. Nu het onder 1 en 2 bewezenverklaarde aldus ook zonder het resultaat van de geuridentificatieproef uit het beschikbare bewijsmateriaal kan worden afgeleid, doet zich niet het hiervoor onder 5.3 bedoelde geval voor, zodat geen sprake is van een ernstig vermoeden dat het Hof de aanvrager van die feiten zou hebben vrijgesproken.
6.7. De aanvraag is dus ongegrond en moet worden afgewezen.
6.8. De in de aanvullende aanvraag gedane verzoeken - voor zover deze gericht zijn tot de Hoge Raad - worden afgewezen.
7. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvraag tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 19 maart 2013.