ECLI:NL:HR:2013:BZ4489

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
12/00552
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen veroordeling voor bedreiging en belediging van politieagent

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, waarin de verdachte is veroordeeld voor bedreiging met zware mishandeling en eenvoudige belediging van een ambtenaar in functie. De feiten dateren van 23 januari 2012, toen de verdachte, na een aanhouding, zich agressief gedroeg tegenover de politie. De verdachte heeft tijdens de behandeling in hoger beroep aangevoerd dat hij zelf aangifte wilde doen, maar dat het slachtoffer hem had geslagen. De raadsman verzocht het hof om rekening te houden met het politieoptreden en de straf te matigen. Het Hof heeft de verdachte echter veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, waarbij het de ernst van de feiten en de omstandigheden in aanmerking heeft genomen. De Hoge Raad heeft in cassatie geoordeeld dat het Hof niet onjuist heeft geoordeeld door de aangevoerde argumenten niet op te vatten als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt de veroordeling van het Hof, waarbij het belang van de bescherming van politiemensen en de ernst van de gedragingen van de verdachte zwaar hebben meegewogen in de beslissing.

Uitspraak

19 maart 2013
Strafkamer
nr. S 12/00552
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 23 januari 2012, nummer 21/002703-11, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.C. Vingerling, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Bij de Hoge Raad is een geschrift van de verdachte ingekomen. Omdat volgens art. 437, tweede lid, Sv uitsluitend een raadsman namens de verdachte middelen van cassatie kan indienen, kan de Hoge Raad dit geschrift niet beschouwen als een schriftuur houdende middelen van cassatie.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof in strijd met art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv heeft verzuimd in het bijzonder de redenen op te geven waarom het is afgeweken van een door de verdediging naar voren gebracht uitdrukkelijk onderbouwd standpunt inzake de strafoplegging.
2.2. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het volgende aangevoerd:
"Cliënt wilde eigenlijk zelf aangifte doen. Het slachtoffer zou boos zijn geworden vanwege het spuwen van cliënt en zou cliënt met een vuist in het gezicht hebben geslagen. Deze eigenrichting is niet toegestaan. Het slachtoffer zou cliënt drie maal hebben geslagen. Ik verzoek uw hof rekening te houden met het feit dat door de politie geweld is gebruikt en dit te verdisconteren in de hoogte van de op te leggen straf. Ik verzoek u de straf te matigen en die ook mee te nemen bij de beoordeling van de vordering van de benadeelde partij."
2.3. Het Hof heeft de verdachte ter zake van 1. "bedreiging met zware mishandeling" en 2. "eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening" veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden. Het Hof heeft de strafoplegging als volgt gemotiveerd:
"De politierechter heeft verdachte, na een eis van de officier van justitie van 100 uren werkstraf, subsidiair 50 dagen hechtenis, veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis.
Verdachte is in hoger beroep gekomen van deze veroordeling.
De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat verdachte tot eenzelfde straf zal worden veroordeeld als haar in eerste aanleg is opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon van verdachte. Daarbij is het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte is, nadat hij aangehouden was compleet uit zijn dak gegaan. Daarbij heeft hij de betrokken agenten beledigd en één van hen bedreigd en zelfs meermalen in het gezicht gespuwd.
Dit optreden van verdachte vormt een ernstige inbreuk op de integriteit van politiemensen. Verdachte verliest uit het oog dat handhaving van de wet vitaal is voor de veiligheid en rust in de samenleving. Diegenen, die door de samenleving met die taak zijn belast, verdienen in de uitoefening van hun werkzaamheden als vanzelfsprekend respect en gehoorzaamheid aan hun aanwijzingen en bevelen. Van hen wordt verlangd in moeilijke en soms gevaarlijke situaties de aangewezen maatregelen te treffen en de juiste beslissingen te nemen, mede ter bescherming van verdachte. Verdachtes handelwijze getuigt van een ernstig gebrek aan inzicht in de rechten van een ieder - en blijkens de strafverhogende bepaling van artikel 267 Wetboek van Strafrecht in het bijzonder van politiemensen - op bescherming van zijn eer en goede naam. De jegens verbalisant [verbalisant 1] gebruikte bewoordingen en vooral het haar een paar keer in het gezicht spugen kwalificeren verdachtes gedragingen als uitzonderlijk ernstig. Verdachte heeft zijn optreden bovendien vergezeld doen gaan van bedreiging van verbalisant [verbalisant 1]. Uit haar verklaring ter terechtzitting in hoger beroep heeft het hof nog eens kunnen begrijpen welke beschadigende invloed op het welbevinden tijdens de taakuitoefening en ook daarbuiten van gedragingen als die van verdachte op politiemensen uitgaat.
Op grond van het vorenstaande en mede gelet op het ten name van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, waaruit blijkt dat verdachte zich eerder aan een soortgelijk feit heeft schuldig gemaakt en onherroepelijk tot straf is veroordeeld, alsook het feit dat hij zich na de behandeling van de onderhavige zaak door de politierechter opnieuw schuldig heeft gemaakt aan belediging ditmaal van een parketwachter, is het hof van oordeel dat slechts een vrijheidsbenemende straf is aangewezen.
Er is niet gebleken van persoonlijke omstandigheden van verdachte waaraan een relevant strafverminderend effect kan worden toegekend.
Het hof komt, anders dan door de advocaat-generaal is gevorderd en door de politierechter is opgelegd, dus tot een andere strafmodaliteit. Het hof acht oplegging van een taakstraf bestaande uit een werkstraf, niet passend voor afdoening van de onderhavige zaak, waarbij het hof het de verdachte in het bijzonder aanrekent dat hij een politieagent meerdere malen in het gezicht heeft gespuwd."
2.4. Het Hof heeft het aangevoerde kennelijk niet opgevat als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in de zin van art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
2.5. Het middel faalt.
3. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 19 maart 2013.