ECLI:NL:HR:2013:BZ4185
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Schending van het beginsel van hoor- en wederhoor in Bopz-zaak
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 april 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een verzoek om machtiging tot voortgezet verblijf op grond van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz). De zaak betreft een betrokkene die op basis van een eerdere machtiging in een psychiatrisch ziekenhuis verbleef. De officier van justitie had de rechtbank verzocht om een nieuwe machtiging tot voortgezet verblijf te verlenen, welke door de rechtbank werd toegewezen met een geldigheidsduur tot 27 oktober 2013. De rechtbank baseerde haar beslissing op verschillende medische gegevens, waaronder een SEO-test en een psychologisch rapport, die echter niet bij het inleidend verzoekschrift waren gevoegd.
De advocaat van de betrokkene heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat deze gegevens pas op de zitting ter kennis van de betrokkene zijn gebracht, waardoor hij en zijn advocaat niet in staat waren om zich adequaat over deze informatie uit te laten. De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank in strijd met het beginsel van hoor- en wederhoor heeft gehandeld door deze gegevens te gebruiken zonder de betrokkene de gelegenheid te geven om zich hierover uit te laten. Dit leidde tot de conclusie dat de beschikking van de rechtbank diende te worden vernietigd.
De Hoge Raad heeft de beschikking van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 12 november 2012 vernietigd en het geding verwezen naar de rechtbank Oost-Brabant voor verdere behandeling en beslissing. Deze uitspraak benadrukt het belang van het beginsel van hoor- en wederhoor in procedures die betrekking hebben op de vrijheidsbeneming van personen op grond van de Wet Bopz.