ECLI:NL:HR:2013:BZ4183

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 juni 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
12/02027
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beschikking van het gerechtshof inzake echtscheiding en partneralimentatie met terugwijzing

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 juni 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een echtscheiding en de daarbij behorende partneralimentatie. De partijen, een man en een vrouw, waren op 11 mei 1989 met elkaar in algehele gemeenschap van goederen gehuwd. Het huwelijk is ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking op 11 mei 2009. De rechtbank had in een eerdere beschikking de door de man aan de vrouw te betalen alimentatie vastgesteld op € 3.841,-- per maand, met de bepaling dat beide partijen nog nadere inkomensgegevens dienden over te leggen. Bij eindbeschikking heeft de rechtbank de alimentatie verlaagd naar € 2.283,-- per maand en de wijze van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap bepaald.

In hoger beroep heeft het gerechtshof de alimentatie met ingang van 10 maart 2011 verhoogd naar € 3.439,-- per maand en met ingang van 1 juli 2012 naar € 4.731,-- per maand. Daarnaast heeft het hof de man veroordeeld om een bedrag van € 35.524,-- te voldoen ter zake van overbedeling met betrekking tot de recreatiewoning. De man heeft tegen deze beschikking cassatie ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat de beslissing van het hof over het bedrag van € 35.524,-- onbegrijpelijk was, gezien de onderwaarde van de recreatiewoning die aan hem was toebedeeld.

De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de man terecht waren en dat de beslissing van het hof niet begrijpelijk was. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van het gerechtshof en wees de zaak terug naar het hof voor verdere behandeling en beslissing. De Hoge Raad concludeerde dat het hof op twee andere punten grieven van de man gegrond had bevonden, maar nog geen nieuw saldo had bepaald. De Hoge Raad benadrukte dat de veroordeling van de man om een bedrag van € 16.440,-- aan de vrouw te voldoen, losstond van het saldo van € 35.524,-- waar het hof nog verder over moest beslissen.

Uitspraak

14 juni 2013
Eerste Kamer
12/02027
LZ
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De man],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. B. Fresco,
t e g e n
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de man en de vrouw.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikkingen in de zaak 306213/FA RK 08-1763 van de rechtbank 's-Gravenhage van 13 maart 2009, 2 september 2010 en 10 maart 2011;
b. de beschikking in de zaak 200.088.478/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 18 januari 2012.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vrouw heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekt tot vernietiging en afdoening op de onder 2.17 aangegeven wijze.
3. Beoordeling van de middelen
3.1 Partijen zijn op 11 mei 1989 met elkaar in algehele gemeenschap van goederen gehuwd. Het huwelijk is ontbonden door inschrijving van de echtscheidings-beschikking op 11 mei 2009. Bij de echtscheidingsbeschikking is de door de man aan de vrouw te betalen alimentatie, totdat nader wordt beslist, met ingang van de datum van inschrijving van de beschikking vastgesteld op een bedrag van € 3.841,-- per maand, onder bepaling dat beide partijen nog nadere inkomensgegevens dienen over te leggen. Bij eindbeschikking heeft de rechtbank de door de man te betalen alimentatie met ingang van 10 maart 2011 vastgesteld op € 2.283,-- per maand, en heeft zij de wijze van verdeling van de goederengemeenschap bepaald.
3.2 In hoger beroep heeft het hof, voor zover in cassatie van belang, de door de man te betalen alimentatie met ingang van 10 maart 2011 tot 1 juli 2012 vastgesteld op een bedrag van € 3.439,-- per maand en met ingang van 1 juli 2012 op een bedrag van € 4.731,-- per maand, en voorts de man veroordeeld om aan de vrouw een bedrag van € 35.524,-- te voldoen ter zake van overbedeling met betrekking tot de recreatiewoning.
3.3 Middel 1 klaagt terecht dat de beslissing van het hof dat de man € 35.524,-- ter zake van overbedeling met betrekking tot de recreatiewoning moet voldoen, onbegrijpelijk is. De rechtbank heeft immers, in hoger beroep onbestreden, vastgesteld dat de recreatiewoning, die aan de man is toebedeeld, gelet op de daaraan verbonden hypothecaire lening een onderwaarde heeft van € 10.975,--.
Het door het hof genoemde bedrag van € 35.524,-- betreft kennelijk het door de rechtbank ten laste van de man vastgestelde saldo van alle in de verdeling te betrekken posten; daarvan maakte onder meer een door de vrouw te betalen bedrag van € 5.488,-- ter zake van de onderwaarde van de recreatiewoning deel uit. Nu het hof op twee andere punten grieven van de man tegen onderdelen van genoemd saldo van € 35.524,-- gegrond heeft bevonden (betreffende de waardering van de goodwill in de specialistenmaatschap van de man, waaromtrent het hof een deskundigenbericht heeft gelast, en betreffende het alsnog in aanmerking nemen van een fiscale latentie van 30% bij de waardering van de in rov. 30 genoemde polissen), maar nog geen nieuw saldo heeft bepaald doch de beslissing ter zake van de verdeling van de huwelijksgemeenschap heeft aangehouden, zal de Hoge Raad de zaak terugwijzen naar het hof.
3.4 De klachten van de overige middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Met betrekking tot middel 3 verdient nog opmerking dat de veroordeling van de man om een bedrag van € 16.440,-- aan de vrouw te voldoen ter zake van betalingen van en aan het HagaZiekenhuis (rov. 7-11 en dictum), posten in het kader van de verdeling van de huwelijksgemeenschap betreft waar de rechtbank geen rekening mee had gehouden. Deze veroordeling staat dus los van het hiervoor bedoelde saldo van € 35.524,-- waaromtrent het hof nog verder dient te beslissen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 18 januari 2012;
wijst het geding terug naar dat hof ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren C.A. Streefkerk, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 14 juni 2013.