ECLI:NL:HR:2013:BZ3791
Hoge Raad
- Cassatie
- G.J.M. Corstens
- N. Jörg
- V. van den Brink
- Rechtspraak.nl
Strafrechtelijke beoordeling van de terugkeerprocedure voor ongewenste vreemdelingen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 mei 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1967, was op 18 maart 2010 te Utrecht als vreemdeling verbleven, terwijl hij wist dat hij op grond van artikel 21 van de Vreemdelingenwet tot ongewenst vreemdeling was verklaard. Het Hof had de verdachte hiervoor veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden. De Hoge Raad oordeelde dat de strafoplegging in overeenstemming moet zijn met de richtlijn 2008/115/EG, de terugkeerrichtlijn, die voorschrijft dat de stappen van de terugkeerprocedure doorlopen moeten zijn voordat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf kan worden opgelegd. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de strafoplegging, en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling. De Hoge Raad benadrukte dat de formulering van de richtlijn onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig is, en dat de strafoplegging bij veroordeling wegens handelen in strijd met artikel 197 (oud) Sr in overeenstemming met de richtlijn moet geschieden, zelfs als de bestreden uitspraak voor het verstrijken van de implementatietermijn is gedaan. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot verwerping van het beroep, maar de Hoge Raad oordeelde dat het middel terecht was voorgesteld, omdat niet was aangetoond dat de stappen van de terugkeerprocedure waren doorlopen.