ECLI:NL:HR:2013:BZ3633
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Onbegrijpelijke strafoplegging door het Hof in verband met voorlopige hechtenis
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 maart 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte was veroordeeld voor een overtreding van artikel 11 van de Wegenverkeerswet 1994 en kreeg een gevangenisstraf van 31 dagen opgelegd. Het Hof had echter in zijn strafmotivering aangegeven dat het niet wenselijk was dat de verdachte thans van zijn vrijheid zou worden beroofd, en dat de opgelegde straf gelijk moest zijn aan de tijd die de verdachte al in verzekering en voorlopige hechtenis had doorgebracht. De Hoge Raad oordeelde dat de opgelegde straf de tijd in voorlopige hechtenis met 28 dagen overstijgt, wat de strafoplegging onbegrijpelijk maakt. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de strafoplegging, en wees de zaak terug naar het Gerechtshof voor herbehandeling van de straf. De Hoge Raad verwierp het beroep voor het overige, wat betekent dat de andere aspecten van de uitspraak van het Hof in stand blijven. De zaak benadrukt het belang van een consistente en begrijpelijke strafoplegging, vooral in het licht van de tijd die een verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.