ECLI:NL:HR:2013:BZ3633

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
12/02854
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbegrijpelijke strafoplegging door het Hof in verband met voorlopige hechtenis

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 maart 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte was veroordeeld voor een overtreding van artikel 11 van de Wegenverkeerswet 1994 en kreeg een gevangenisstraf van 31 dagen opgelegd. Het Hof had echter in zijn strafmotivering aangegeven dat het niet wenselijk was dat de verdachte thans van zijn vrijheid zou worden beroofd, en dat de opgelegde straf gelijk moest zijn aan de tijd die de verdachte al in verzekering en voorlopige hechtenis had doorgebracht. De Hoge Raad oordeelde dat de opgelegde straf de tijd in voorlopige hechtenis met 28 dagen overstijgt, wat de strafoplegging onbegrijpelijk maakt. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de strafoplegging, en wees de zaak terug naar het Gerechtshof voor herbehandeling van de straf. De Hoge Raad verwierp het beroep voor het overige, wat betekent dat de andere aspecten van de uitspraak van het Hof in stand blijven. De zaak benadrukt het belang van een consistente en begrijpelijke strafoplegging, vooral in het licht van de tijd die een verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

Uitspraak

12 maart 2013
Strafkamer
nr. S 12/02854
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 20 april 2011, nummer 20/002777-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G.J.P.M. Mooren, advocaat te Goirle, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het Hof opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel behelst de klacht dat de strafoplegging onbegrijpelijk is nu het Hof, anders dan het heeft overwogen in de strafmotivering, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf heeft opgelegd die uitstijgt boven de in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd.
2.2.1. Het Hof heeft de verdachte ter zake van "overtreding van artikel 11 van de Wegenverkeerswet 1994" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van "31 (eenendertig) dagen". Het Hof heeft daarbij bepaald dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van de uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
2.2.2. Het Hof heeft de aan de verdachte opgelegde straf als volgt gemotiveerd:
"Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Daarbij heeft het hof rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Met de raadsman is het hof van oordeel dat het niet wenselijk en geboden is dat hij ter zake van het bewezen verklaarde thans van zijn vrijheid zal worden beroofd. Het hof zal daarom beslissen tot oplegging van een gevangenisstraf waarvan de duur gelijk is aan de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht."
2.2.3. De zich in het dossier bevindende stukken betreffende de door de verdachte ondergane detentie houden in dat de verdachte in verband met de onderhavige strafzaak van 17 april 2010 tot en met 20 april 2010 in verzekering heeft doorgebracht en op 20 april 2010 tot 18 mei 2010 in voorlopige hechtenis is gesteld, welke voorlopige hechtenis op 20 april 2010 tot 6 mei 2010 en op 28 april 2010 werd geschorst van 6 mei 2010 tot 18 mei 2010. Nu het dossier geen aanwijzingen bevat dat de schorsing van de voorlopige hechtenis na 18 mei 2010 is opgeheven, dient ervan te worden uitgegaan dat de verdachte - overeenkomstig de berekening van de Advocaat-Generaal in zijn conclusie onder 5 - drie dagen uit hoofde van de onderhavige zaak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
2.3. In aanmerking genomen dat het Hof in zijn overwegingen heeft betrokken dat het niet wenselijk en geboden is dat de verdachte ter zake van het onderhavige feit "thans van zijn vrijheid zal worden beroofd" en daarom zal beslissen tot oplegging van een gevangenisstraf waarvan de duur gelijk is aan de tijd die de verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, brengt de omstandigheid dat de door het Hof aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf de in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd met 28 dagen overstijgt mee dat de strafoplegging in zoverre onbegrijpelijk is.
2.4. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het derde middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en J. Wortel, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 12 maart 2013.