ECLI:NL:HR:2013:BZ3624
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- J. Wortel
- Rechtspraak.nl
Cassatie over niet-ontvankelijkheid in hoger beroep en profijtontneming
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 maart 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een bij verstek gewezen uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de betrokkene, geboren in 1975, niet-ontvankelijk werd verklaard in haar hoger beroep door het Hof op 5 november 2010. De betrokkene had geen schriftuur houdende grieven ingediend, noch mondeling bezwaren tegen het vonnis opgegeven, wat volgens artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de vraag of het hoger beroep is ingesteld overeenkomstig de eisen van het wetboek, ook de situatie van artikel 416, tweede lid, Sv omvat. Dit betekent dat de beraadslaging in hoger beroep niet hoeft te geschieden naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg, zoals eerder door het Hof was gesteld. De Hoge Raad heeft de conclusie van de Advocaat-Generaal Machielse gevolgd en het beroep verworpen, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand bleef. De uitspraak benadrukt de strikte eisen die aan het indienen van hoger beroep worden gesteld en de gevolgen van het niet voldoen aan deze eisen voor de ontvankelijkheid van het beroep.