ECLI:NL:HR:2013:BZ3624

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11/01914 P
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over niet-ontvankelijkheid in hoger beroep en profijtontneming

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 maart 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een bij verstek gewezen uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de betrokkene, geboren in 1975, niet-ontvankelijk werd verklaard in haar hoger beroep door het Hof op 5 november 2010. De betrokkene had geen schriftuur houdende grieven ingediend, noch mondeling bezwaren tegen het vonnis opgegeven, wat volgens artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de vraag of het hoger beroep is ingesteld overeenkomstig de eisen van het wetboek, ook de situatie van artikel 416, tweede lid, Sv omvat. Dit betekent dat de beraadslaging in hoger beroep niet hoeft te geschieden naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg, zoals eerder door het Hof was gesteld. De Hoge Raad heeft de conclusie van de Advocaat-Generaal Machielse gevolgd en het beroep verworpen, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand bleef. De uitspraak benadrukt de strikte eisen die aan het indienen van hoger beroep worden gesteld en de gevolgen van het niet voldoen aan deze eisen voor de ontvankelijkheid van het beroep.

Uitspraak

12 maart 2013
Strafkamer
nr. S 11/01914 P
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 5 november 2010, nummer 23/003344-08, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[Betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof in strijd met het bepaalde in art. 422, tweede lid, Sv niet heeft doen blijken mede te hebben beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
2.2. Het Hof heeft de betrokkene bij arrest van 5 november 2010 met toepassing van art. 416, tweede lid, Sv niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep. De bestreden uitspraak houdt in:
"Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van 21 juni 2010 en 5 november 2010."
2.3. Art. 416, dat ingevolge art. 511g, tweede lid, Sv te dezen toepasselijk is, luidt, voor zover hier van belang:
"2. Indien de verdachte geen schriftuur houdende grieven heeft ingediend noch mondeling bezwaren tegen het vonnis opgeeft, kan het door de verdachte ingestelde hoger beroep zonder onderzoek van de zaak zelf niet-ontvankelijk worden verklaard."
Art. 422 Sv luidt:
"1. Na sluiting van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep stelt het gerechtshof naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vast of de uitreiking van de dagvaarding of oproeping in hoger beroep geldig is alsmede of het hoger beroep is ingesteld overeenkomstig de eisen die dit wetboek daaraan stelt.
2. Indien de uitreiking van de dagvaarding of oproeping in hoger beroep geldig is en het hoger beroep overeenkomstig de eisen van dit wetboek is ingesteld, geschiedt de beraadslaging in hoger beroep, bedoeld in de artikelen 348 en 350, naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep. De beraadslaging geschiedt voorts naar aanleiding van het onderzoek in eerste aanleg, zoals dit volgens het proces-verbaal van die terechtzitting heeft plaatsgehad, tenzij artikel 378a of artikel 395a in eerste aanleg is toegepast."
2.4. Nu onder de vraag van art. 422, eerste lid, Sv "of het hoger beroep is ingesteld overeenkomstig de eisen die dit wetboek daaraan stelt" mede moet worden begrepen het in art. 416, tweede lid, Sv beschreven geval, volgt uit art. 422 Sv dat de beraadslaging in hoger beroep bij de beoordeling van die vraag niet mede behoeft te geschieden naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
2.5. Het middel, dat van een andere opvatting uitgaat, is dus tevergeefs voorgesteld.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en J. Wortel, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 12 maart 2013.