ECLI:NL:HR:2013:BZ3590
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over voorlopige machtiging tot opname in psychiatrisch ziekenhuis en hoorplicht betrokkene
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 maart 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een voorlopige machtiging tot opname van een betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis. De zaak betreft de toepassing van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz). De rechtbank Haarlem had op 10 september 2012 een voorlopige machtiging verleend voor de duur van zes maanden, zonder dat de betrokkene was gehoord. De betrokkene had beroep in cassatie ingesteld, waarbij de advocaat-generaal F.F. Langemeijer tot vernietiging van de beschikking en verwijzing naar de rechtbank Noord-Holland had geconcludeerd.
De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank in strijd met artikel 8 van de Wet Bopz had gehandeld door de machtiging te verlenen zonder de betrokkene te horen. De rechtbank had niet vastgesteld dat de betrokkene niet bereid was om te worden gehoord, maar had enkel opgemerkt dat de betrokkene niet opende na herhaald aanbellen. Dit oordeel werd door de Hoge Raad als onvoldoende gemotiveerd beschouwd. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank Haarlem en verwees de zaak terug naar de rechtbank Noord-Holland voor verdere behandeling en beslissing.
Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor de rechter om de betrokkene te horen voordat een voorlopige machtiging wordt verleend, tenzij er duidelijke aanwijzingen zijn dat de betrokkene niet bereid is om te worden gehoord. De uitspraak is van belang voor de rechtsbescherming van personen die onder de Wet Bopz vallen en onderstreept de verplichtingen van de rechter in dergelijke procedures.