ECLI:NL:HR:2013:BZ3590

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
12/05637
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over voorlopige machtiging tot opname in psychiatrisch ziekenhuis en hoorplicht betrokkene

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 maart 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een voorlopige machtiging tot opname van een betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis. De zaak betreft de toepassing van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz). De rechtbank Haarlem had op 10 september 2012 een voorlopige machtiging verleend voor de duur van zes maanden, zonder dat de betrokkene was gehoord. De betrokkene had beroep in cassatie ingesteld, waarbij de advocaat-generaal F.F. Langemeijer tot vernietiging van de beschikking en verwijzing naar de rechtbank Noord-Holland had geconcludeerd.

De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank in strijd met artikel 8 van de Wet Bopz had gehandeld door de machtiging te verlenen zonder de betrokkene te horen. De rechtbank had niet vastgesteld dat de betrokkene niet bereid was om te worden gehoord, maar had enkel opgemerkt dat de betrokkene niet opende na herhaald aanbellen. Dit oordeel werd door de Hoge Raad als onvoldoende gemotiveerd beschouwd. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank Haarlem en verwees de zaak terug naar de rechtbank Noord-Holland voor verdere behandeling en beslissing.

Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor de rechter om de betrokkene te horen voordat een voorlopige machtiging wordt verleend, tenzij er duidelijke aanwijzingen zijn dat de betrokkene niet bereid is om te worden gehoord. De uitspraak is van belang voor de rechtsbescherming van personen die onder de Wet Bopz vallen en onderstreept de verplichtingen van de rechter in dergelijke procedures.

Uitspraak

8 maart 2013
Eerste Kamer
12/05637
TT
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Betrokkene],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. G.E.M. Later,
t e g e n
OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT HAARLEM,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. M.M. van Asperen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en de officier van justitie.
1. Het geding in feitelijke instantie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak 195440/FA RK 12-2895 van de rechtbank Haarlem van 10 september 2012.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De officier van justitie heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar de rechtbank Noord-Holland.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De officier van justitie heeft de rechtbank op 22 augustus 2012 verzocht op de voet van art. 2 Wet Bopz een voorlopige machtiging te verlenen tot opname en verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis.
(ii) De rechtbank heeft het verzoek behandeld op 10 september 2012. Daarbij was betrokkene niet aanwezig. Wel aanwezig waren de advocaat van betrokkene, de behandelend psychiater en de sociaal-psychiatrisch verpleegkundige.
3.2 De rechtbank heeft bij beschikking van 10 september 2012 de voorlopige machtiging verleend voor de duur van zes maanden. Uit de beschikking is af te leiden dat de rechter zich heeft begeven naar het huisadres van betrokkene. Blijkens de beschikking is betrokkene niet gehoord "omdat hij ondanks herhaald aanbellen de deur niet opende dan wel niet aanwezig was".
3.3 Onderdeel 1 klaagt dat de rechtbank in strijd met art. 8 Wet Bopz de verzochte machtiging heeft verleend zonder dat betrokkene door de rechtbank is gehoord. Het onderdeel voert aan dat de rechtbank niet heeft vastgesteld dat betrokkene niet gehoord wilde worden. Onderdeel 2 klaagt dat uit de gedingstukken niet blijkt dat betrokkene naar behoren is opgeroepen voor de mondelinge behandeling.
3.4 De klachten, die zich lenen voor gezamenlijke behandeling, slagen.
Ingevolge art. 8 Wet Bopz dient de rechter, alvorens op het verzoek tot het verlenen van een voorlopige machtiging te beslissen, degene ten aanzien van wie de machtiging is verzocht, te horen, tenzij de rechter vaststelt dat betrokkene niet bereid is zich te doen horen. Blijkens de bestreden beschikking heeft de rechtbank niet vastgesteld dat betrokkene niet bereid was zich te doen horen, doch heeft zij slechts overwogen dat betrokkene niet is gehoord "omdat hij ondanks herhaald aanbellen de deur niet opende dan wel niet aanwezig was". Deze overweging kan echter niet de conclusie dragen dat betrokkene niet bereid was zich te doen horen.
Voor zover de rechtbank van oordeel was dat het niet openen van de deur dan wel het niet thuis zijn van betrokkene op het moment waarop de rechter zich naar het huisadres van betrokkene had begeven, kan worden aangemerkt als een gedraging waaruit kan worden afgeleid dat betrokkene niet bereid was zich te doen horen, is het oordeel niet toereikend gemotiveerd. Nu de rechtbank niets heeft vastgesteld omtrent de oproeping van betrokkene noch omtrent bekendheid van betrokkene met de komst van de rechter, kan het enkele gesloten blijven van de deur niet het oordeel dragen dat betrokkene niet bereid was zich te doen horen (vgl. HR 8 juli 2005, LJN AT8128).
Het hiervoor overwogene brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en dat de overige klachten van het middel geen behandeling behoeven.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Haarlem van 10 september 2012;
verwijst het geding naar de rechtbank Noord-Holland ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.E. Drion en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 8 maart 2013.